Uitspraak
OVERWEGINGEN
€ 914,54 bruto per maand en de mate van arbeidsongeschiktheid op 74%. Bij beslissing op bezwaar van 9 april 2014 (bestreden besluit) is het door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij is de resterende verdiencapaciteit vastgesteld op € 756,38 bruto per maand en de mate van arbeidsongeschiktheid op 79,10%, zonder dat dit invloed heeft op de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering. Betrokkene is erop gewezen dat bij het einde van de loongerelateerde WGA-uitkering, met ingang van 9 mei 2016, bij een ongewijzigde situatie, een inkomenseis zal gaan gelden van 50% van € 756,38.
26 augustus 2016, blijkt niet van een ander of ernstiger ziektebeeld op de datum in geding,
9 december 2013, dan aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, noch geeft deze informatie aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde FML. Voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige ziet de Raad dan ook geen aanleiding, nu er over de aangenomen diagnoses geen geschil is en er bij de Raad over de juistheid van de aangenomen beperkingen geen twijfel bestaat.
€ 756,38 en het arbeidsongeschiktheidspercentage op 79,10 zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering van betrokkene.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 april 2014, voor zover het bezwaar ongegrond is verklaard en vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen;
- herroept het besluit van 2 december 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 9 april 2014;
- veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.976,-;
- bepaalt dat appellant het door betrokkene in beroep betaalde griffierecht ten bedrage van
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2016.