Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bedrijfskapitaal door het Drechtstedenbestuur van een gewezen zelfstandige, appellant, die bijstand ontving op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellant had een lening van € 33.650,- ontvangen, welke bij bedrijfsbeëindiging terstond opeisbaar werd. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bestreden besluit van het bestuur had vernietigd. De Raad oordeelt dat het bestuur niet bevoegd was tot terugvordering, omdat appellant in de periode van vijf jaar na beëindiging van zijn bedrijf slechts 50% van het inkomen boven bijstandsniveau hoeft af te lossen. De Raad herroept het besluit van 13 december 2012, waarbij het bestuur de lening terugvorderde, en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure nog niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De Raad veroordeelt het bestuur tot vergoeding van wettelijke rente en de kosten van appellant in bezwaar en hoger beroep.