4.2.Voor de beoordeling van het voor appellant vast te stellen maatmaninkomen zijn de volgende bepalingen van belang.
4.2.1.Op grond van artikel 1 van de Wet WIA wordt voor de toepassing van die wet en de daarop berustende bepalingen onder maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2.2.In artikel 5 van de Wet WIA is, voor zover hier van belang, bepaald dat als gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt aangemerkt hij die in staat is om met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.3.Volgens artikel 6, vierde lid, van de Wet WIA kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot onder meer artikel 5 nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
4.2.4.Artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder loon wordt verstaan het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). In artikel 16 van de Wfsv wordt voor het begrip loon, voor zover hier van belang, aangesloten bij het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.2.5.In het mede op artikel 6, vierde lid van de Wet WIA, gebaseerde SB is in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, onder meer bepaald dat bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA de verdiensten van de gezonde persoon worden bepaald door van de verzekerde in aanmerking te nemen het loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv voor de werknemer in de zin van die wet.
4.2.6.Op grond van artikel 7a, eerste lid, van het SB wordt het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA, bepaald door het loon dat de verzekerde met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Op grond van het derde lid van dat artikel stelt het Uwv een andere periode van maximaal één jaar vast waarover het inkomen en het aantal uren van de maatgevende arbeid in aanmerking worden genomen, indien in het refertejaar geen sprake is van maatgevende arbeid of van arbeid van een urenomvang die niet maatgevend is.
4.2.7.Op grond van artikel 7a, vijfde lid, van het SB kan het Uwv bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA, loon in aanmerking nemen, waarvan geen opgave is gedaan in de aangiftetijdvakken in het refertejaar, indien de verzekerde aantoont dat hij daarop wel recht had in die aangiftetijdvakken. In de nota van toelichting bij het SB is daarover vermeld:
“In het vijfde lid is een bepaling opgenomen, die aansluit bij artikel 2, vierde lid, van het BDR, waarin wordt bepaald, dat bij het bepalen van het loon ook loonbestanddelen worden meegenomen, waarvan vast staat, dat de werknemer daar recht op heeft, maar die nog niet geïnd zijn door de werknemer, omdat de werkgever die bijvoorbeeld nog nader dient vast te stellen. Uitgaande van het beginsel van «loon in» zouden deze loonbestanddelen niet worden meegenomen bij de bepaling van het loon in het referte jaar. Als de werknemer aantoont, dat hiervan sprake is, kan het UWV dit wel meenemen. In het vijfde lid wordt in deze lijn geregeld dat loon in aanmerking kan worden genomen, waarvan geen opgave is gedaan in de aangiftetijdvakken in het refertejaar, indien de verzekerde aantoont, dat hij daarop wel recht had in die aangiftetijdvakken.”
4.2.8.Het in de nota van toelichting bij het SB genoemde artikel 2, vierde lid, van het tot
1 juni 2013 geldende Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen bepaalt dat onder loon mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dat Besluit wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. In de nota van toelichting bij artikel 2, vierde lid, is daarover vermeld:
“Het komt voor dat in het refertejaar recht op loon bestaat, doch dat loon (nog) niet inbaar is. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een situatie waarbij de werkgever niet meer aanwezig is. Om te voorkomen dat loon waar de werknemer wel recht op heeft maar dat niet wordt uitbetaald, bijvoorbeeld in de situatie dat de werkgever met de noorderzon is vertrokken, het dagloon van de werknemer negatief wordt beïnvloed, is in het dit vierde lid bepaald dat onder loon mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Zulk loon wordt dus in het dagloon meegerekend.”