In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg met betrekking tot de terugvordering van een te veel betaalde toeslag op de WAO-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank een misslag heeft gemaakt in het dictum van haar uitspraak. De rechtbank had de vernietiging van het bestreden besluit moeten beperken tot het gedeelte dat betrekking heeft op de terugvordering. De Raad stelt vast dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, aangezien appellant te veel toeslag heeft ontvangen over de periode van 1 september 2012 tot en met 30 juni 2013. Het bezwaar tegen het besluit tot herziening van de toeslag is ingetrokken, wat bevestigt dat de terugvordering terecht is. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt voor zover het de opgelegde boete betreft, en dat het bestreden besluit wat betreft de terugvordering in stand blijft. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en doet wat de rechtbank had behoren te doen. De uitspraak is gedaan op 27 juli 2016.