ECLI:NL:CRVB:2016:2879

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
15-1178 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van toeslag en terugvordering in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg met betrekking tot de terugvordering van een te veel betaalde toeslag op de WAO-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank een misslag heeft gemaakt in het dictum van haar uitspraak. De rechtbank had de vernietiging van het bestreden besluit moeten beperken tot het gedeelte dat betrekking heeft op de terugvordering. De Raad stelt vast dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, aangezien appellant te veel toeslag heeft ontvangen over de periode van 1 september 2012 tot en met 30 juni 2013. Het bezwaar tegen het besluit tot herziening van de toeslag is ingetrokken, wat bevestigt dat de terugvordering terecht is. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt voor zover het de opgelegde boete betreft, en dat het bestreden besluit wat betreft de terugvordering in stand blijft. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en doet wat de rechtbank had behoren te doen. De uitspraak is gedaan op 27 juli 2016.

Uitspraak

15/1178 WAO
Datum uitspraak: 27 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 januari 2015, 14/578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze uitkering is in 2011 verhoogd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
[partner] , partner van appellant, heeft over de periode van 1 september 2012 tot en met 31 maart 2013 inkomsten ontvangen uit haar werkzaamheden in dienst van
[BV] Het Uwv heeft [partner] in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet vanaf 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013.
1.3.
Bij brief van 21 juni 2013 hebben appellant en [partner] het Uwv geïnformeerd over het ontslag van [partner] en gevraagd om verhoging van de WAO-uitkering. Uit raadpleging van Suwinet is vastgesteld dat [partner] sinds 1 september 2012 inkomsten uit arbeid had en dat appellant al een toeslag ontving.
1.4.
Bij drie afzonderlijke besluiten van 24 september 2013 heeft het Uwv
(i) de toeslag over de periode van 1 september 2012 tot en met 30 juni 2013 verlaagd;
(ii) de te veel betaalde toeslag tot een bedrag van € 2.310,91 van appellant teruggevorderd;
(iii) appellant wegens schending van de inlichtingenverplichting een boete opgelegd van
€ 1.368,48.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 31 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het terugvorderingsbesluit en tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de onverschuldigd betaalde toeslag ter hoogte van € 2.310,91 van appellant heeft teruggevorderd. Tegen de boete is appellant met succes opgekomen, omdat niet is aangetoond dat appellant de inlichtingenverplichting opzettelijk niet is nagekomen en er evenmin aanleiding is om uit te gaan van grove schuld. Om die reden heeft de rechtbank – met bepalingen over kosten van in bezwaar en beroep verleende rechtsbijstand en griffierecht – het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het primaire boetebesluit herroepen en appellant een boete opgelegd van € 390,-.
3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat er geen grondslag is voor terugvordering van de toeslag en voor het opleggen van een boete nu het bestreden besluit door de rechtbank is vernietigd. Subsidiair heeft appellant betoogd dat sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering en van het opleggen van een boete af te zien en dat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het dictum van de aangevallen uitspraak bevat een kennelijke misslag. Uit de rechtsoverwegingen 6, 7 en 8 van de uitspraak volgt dat het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank juist is, voor zover dat op de terugvordering ziet. In overeenstemming hiermee heeft de rechtbank het primaire terugvorderingsbesluit ook niet herroepen. Uit de rechtsoverwegingen 10 tot en met 15 volgt dat het bestreden besluit niet juist is voor zover dat op de boete ziet, dat het primaire boetebesluit geen evenredige sanctie is en dat een lagere boete had moeten worden opgelegd. De rechtbank had daarom in het dictum de vernietiging van het bestreden besluit moeten beperken tot het gedeelte van dat besluit dat ziet op de terugvordering. De Raad zal deze misslag herstellen. De beroepsgrond dat er geen grondslag is voor terugvordering van de toeslag, slaagt niet.
4.2.
Het bezwaar tegen het op grond van artikel 11a van de TW genomen besluit tot herziening van de toeslag van 24 september 2013 is ingetrokken. Daarmee staat voor dit geding vast dat te veel toeslag aan appellant is betaald over de periode van 1 september 2012 tot en met 30 juni 2013.
4.3.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW is het Uwv verplicht de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, terug te vorderen. Het vijfde lid van dat artikel geeft het Uwv de bevoegdheid geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2015:1946) kunnen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële of sociale consequenties die een terugvordering voor een betrokkene heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
4.5.
De stelling van appellant dat hij met een brief van 19 september 2012 het Uwv tijdig en correct in kennis heeft gesteld van de gewijzigde inkomenssituatie vindt geen steun in de gedingstukken. Die stelling heeft ook geen betrekking op de gevolgen die de terugvordering heeft. Deze grond kan dus niet leiden tot een geslaagd beroep op het bestaan van een dringende reden.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2015:2242) levert de omstandigheid dat een betrokkene in verband met een op hem van toepassing zijnde
WSNP-regeling gevolgen kan ondervinden van een door het Uwv ingestelde terugvordering op zichzelf geen dringende reden op. Dat is niet anders in dit geval. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank is gebleken dat die regeling voor eiser inmiddels was beëindigd en dat schulden zijn kwijtgescholden.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat in wat appellant heeft aangevoerd geen dringende redenen zijn gelegen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.8.
Ter zitting heeft het Uwv de Raad verzocht om de door de rechtbank aan appellant opgelegde boete te vernietigen, omdat de boete aan [partner] opgelegd had moeten worden overeenkomstig het vóór 1 januari 2013 door het Uwv gehanteerde beleid.
4.9.
Het hoger beroep slaagt voor zover het de opgelegde boete betreft. Het bestreden besluit zal wat de terugvordering betreft in stand worden gelaten. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak geheel vernietigen en doen wat de rechtbank zou behoren te doen.
5. Het Uwv zal op hierna te melden wijze in de kosten voor in bezwaar, beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand en tot vergoeding van griffierecht worden veroordeeld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 31 januari 2014, voor zover daarbij het boetebesluit van
24 september 2013 is gehandhaafd;
  • herroept het boetebesluit van 24 september 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 31 januari 2014;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) N. Veenstra

UM