ECLI:NL:CRVB:2015:2242
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en terugvordering van WIA-uitkering in verband met detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F.E.L. Teerling, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering te beëindigen en onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. De beëindiging van de uitkering was gebaseerd op het feit dat de appellant vanaf 3 november 2011 langer dan een maand gedetineerd was geweest, wat volgens de Wet WIA leidde tot het verlies van recht op uitkering.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de uitkering en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen op goede gronden waren gebaseerd. De Raad benadrukte dat de wetgever met de Wet WIA en de Wet Socialezekerheidsrechten gedetineerden (Wsg) beoogde te voorkomen dat de Nederlandse staat dubbele kosten zou maken door zowel de kosten van levensonderhoud van een gedetineerde te dekken als het uitkeren van een uitkering.
De appellant voerde aan dat hij onterecht in voorlopige hechtenis had gezeten en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet opgingen. De Raad bevestigde dat de wetgeving ook van toepassing is op detentie in het buitenland en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, zelfs niet in het licht van de financiële situatie van de appellant. De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de rechtmatigheid van de intrekking van de WIA-uitkering.