4.2.Appellant heeft betoogd dat de rechtbank de transponeringstabel ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat deze niet als grondslag voor het bestreden besluit had mogen dienen. De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015. De overwegingen in die uitspraken, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt.
4.3.1.De Raad heeft in, onder meer, zijn uitspraak van 31 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1175, het volgende overwogen: “Voor zover appellanten zich op het standpunt stellen dat met het oordeel dat aan de transponeringstabel, ondanks dat deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, niettemin een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht in de onder 3.1 bedoelde zin, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb de grondslag van de bestreden besluiten wordt uitgebreid, deelt de Raad dit standpunt niet. De bestreden besluiten zijn gebaseerd op de transponeringstabel. Zoals al is geconcludeerd in de uitspraken van 1 juni 2015, is die grondslag in beginsel toereikend. Die conclusie houdt geen aanvulling of wijziging van de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde motivering in (zie ook de uitspraak van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752). Het beroep van appellanten op de uitspraken van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH3898, 5 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO3335, en 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8612, treft geen doel, omdat die uitspraken niet zien op vergelijkbare gevallen. Het voorgaande brengt tevens mee dat er evenmin aanleiding is voor een nieuwe behandeling in bezwaar, zoals door appellanten is bepleit.” 4.3.2.De Raad ziet in wat appellant in deze zaak op dit punt aanvoert geen reden om hierover thans anders te oordelen. Het ter zitting door appellant gedane beroep op artikel 8:69, tweede lid, van de Awb treft geen doel. Weliswaar stelt appellant terecht dat de in dat artikellid bedoelde aanvulling van rechtsgronden ziet op de door de indiener van het (hoger) beroep aangedragen gronden en niet op de grondslag van het in geding zijnde besluit, maar dat staat los van, en beïnvloedt dus in het geheel niet de hierboven weergegeven vaststelling dat het rechterlijk oordeel dat de transponeringstabel in beginsel een toereikende grondslag vormt voor besluiten als hier aan de orde, geen aanvulling of wijziging van de aan deze besluiten ten grondslag gelegde motivering inhoudt. Wat appellant heeft aangevoerd over artikel 8:3 van de Awb kan in dit verband evenmin doel treffen. In dit geding lag en ligt voor een besluit tot toekenning van en overgang naar een LFNP-functie. Een dergelijk besluit was en is vatbaar voor bezwaar en beroep. Dat de korpschef aanvankelijk, gezien zijn achteraf onjuist gebleken veronderstelling dat de transponeringstabel als een algemeen verbindend voorschrift was te beschouwen, heeft gewezen op de onmogelijkheid tegen een zodanig voorschrift als zodanig bezwaar en beroep in te stellen, maakt dat niet anders en was en is in dit geding dan ook niet van belang.
4.4.1.Appellant heeft betoogd dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied, althans dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Hij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat wat betreft zijn korpsfunctie van [functie 1] niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Als [functie 1] verricht appellant operationele politietaken. Appellant begeeft zich in dit kader zeer regelmatig in het publieke domein. Zo houdt appellant zich bezig met het plaatsen van camera’s ten behoeve van de collega’s van Openbare Orde en Veiligheid en de Recherche; de verzamelde gegevens worden vervolgens gebruikt om inzettactieken te bepalen. Appellant zorgt er verder voor dat (de vaste en mobiele) commandofaciliteiten gereed zijn voor het beoogde gebruik en dat verbindingen, beelddistributie en sensoren conform plan zijn ingeregeld. Met de werkzaamheden van appellant wordt een directe bijdrage geleverd aan operationele politietaken, zodat de korpsfunctie van appellant ten onrechte niet is gematcht in het domein Uitvoering.
4.4.2.De functie van [functie 1] is blijkens de korpsfunctiebeschrijving gericht op het voorbereiden, beheren, plannen van en zorgdragen voor het onderhoud en materiële ondersteuning van de bedrijfsvoering. Niet kan worden staande gehouden dat met deze werkzaamheden, die een ondersteunend karakter hebben, een directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken als bedoeld in de beleidsregel Instructie organieke matching Handleiding (Stcrt. 2012, nr. 10411, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2013, nr. 12776).
4.4.3.Voor zover appellant met het onder 4.4.1 weergegeven betoog heeft willen verwijzen naar zijn - van de formele korpsfunctie(beschrijving) afwijkende - feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden kan dit appellant niet baten (vergelijk de uitspraak van
4.4.4.Appellant heeft verder naar voren gebracht dat de functie van zijn directe collega in schaal 8 wel tot een match in het domein Uitvoering heeft geleid en zijn functie (schaal 7) niet. Volgens appellant verdraagt het bestreden besluit zich niet met de eisen van stelselmatigheid en consistentie voor bestuurlijke besluitvorming en is het daarmee zozeer in strijd, dat het geen stand kan houden wegens strijd met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb vervatte verbod van willekeur.
4.4.5.De korpschef heeft in zijn nadere toelichting uiteengezet dat van willekeur geen sprake is. Volgens de korpschef heeft appellant niet concreet aangegeven welke collega en welke korpsfunctie het betreft. Voor het geval appellant de functie van [functie 3] , salarisschaal 8, op het oog heeft, heeft de korpschef naar voren gebracht dat de desbetreffende korpsfunctiebeschrijving blijkens het toepasselijke functievergelijkingsformulier tot een andere match heeft geleid. Daarbij is de inhoud van de korpsfunctiebeschrijving leidend geweest en is op basis daarvan door de Landelijke werkgroep matching het domein Uitvoering aangemerkt als het meest vergelijkbare. Gelet op de korpsfunctiebeschrijving van [functie 3] is deze matching niet onbegrijpelijk, aldus de korpschef.
4.4.6.Appellant heeft ter zitting bevestigd dat hij in het kader van het onder 4.4.4 weergegeven betoog de korpsfunctie van [functie 3] , salarisschaal 8, op het oog heeft. De korpschef heeft ter zitting nader toegelicht dat deze korpsfunctie is gematcht in het domein Uitvoering, omdat uit de desbetreffende korpsfunctiebeschrijving, anders dan uit de korpsfunctiebeschrijving van appellant, blijkt dat een directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken. De korpschef heeft hieraan toegevoegd dat de grens tussen het domein Ondersteuning en het domein Uitvoering geen harde, maar een vloeiende is; waar de grens in een concreet geval ligt moet uiteindelijk blijken uit de toepasselijke korpsfunctiebeschrijving. De korpsfunctie van [functie 3] , salarisschaal 8, is (net) gematcht in het domein Uitvoering, hoewel indeling in het domein Ondersteuning ook verdedigbaar zou zijn geweest. Omgekeerd geldt dit niet. In de functie van [functie 1] , salarisschaal 7, is sprake van een te beperkte directe bijdrage aan operationele politietaken. De Raad kan de korpschef volgen in dit betoog. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van willekeur.
4.4.7.De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins een onhoudbaar resultaat kent. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende.
4.5.1.Appellant heeft betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de transponeringstabel op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb geen bezwaar en beroep openstaat. Nu hij tegen deze dragende overweging in de besluitvorming terecht is opgekomen en heeft moeten procederen om tot een deugdelijke motivering te komen, maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten, aldus appellant.
4.5.2.De aldus opgeworpen rechtsvraag heeft de Raad eerder (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752) beantwoord. De overwegingen in die uitspraak, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, te bepalen dat de korpschef het betaalde griffierecht vergoedt. 5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.