Uitspraak
[appellant 2] te [woonplaats 2] (appellanten)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de beroepen van appellanten tegen besluiten van de korpschef van politie ongegrond zijn verklaard. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J. Dammingh, hebben hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van de korpschef die betrekking hebben op de omzetting naar een LFNP-functie. De korpschef heeft in eerdere besluiten de uitgangspositie van appellanten vastgesteld en hen toegewezen aan de LFNP-functie van Administratief Secretarieel Medewerker. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef bevoegd was om deze besluiten te nemen en dat de transponeringstabel niet als een algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt, maar wel als basis voor besluitvorming kan dienen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad heeft vastgesteld dat de korpschef bij het nemen van besluiten over de toekenning van LFNP-functies mag uitgaan van de regels die gelden voor het matchingsproces. De Raad heeft de argumenten van appellanten verworpen, waaronder het betoog dat de salarisschaal bepalend zou moeten zijn voor de keuze van het vakgebied. De Raad heeft bevestigd dat de inhoud van de functiebeschrijving leidend is en dat de korpschef niet verplicht was om de hardheidsclausule toe te passen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellanten af. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de hoger beroepen niet slagen.