In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de weigering van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch om appellante, een kwetsbare vreemdeling uit Oeganda, maatschappelijke opvang te bieden. Appellante had in 2013 aanvragen ingediend voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college had deze aanvragen afgewezen met het argument dat zij niet dakloos was en opvang ontving van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De Raad oordeelde dat het college vanaf 31 mei 2013 verplicht was om appellante maatschappelijke opvang te bieden, gezien haar precaire medische situatie, waaronder een depressieve stoornis en complexe posttraumatische stressstoornis (PTSS). De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de besluiten van het college, en bepaalde dat appellante recht heeft op maatschappelijke opvang in de periode van 31 mei 2013 tot 18 juli 2013. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.472,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van bescherming van de rechten van kwetsbare personen, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.