ECLI:NL:CRVB:2016:1469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
12/5169 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en motivering door Uwv

Op 22 april 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WIA-uitkering van appellante, een B.V. De zaak betreft een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 augustus 2012. In deze procedure heeft de Raad op 4 februari 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende gemotiveerd had gereageerd op de stellingen van appellante. Appellante stelde dat het mogelijk was om de functie van winkelhulpkracht twee keer te selecteren, wat door het Uwv werd betwist.

Na de tussenuitspraak heeft het Uwv op 13 april 2015 een brief met een arbeidskundig rapport ingezonden, waarin het zijn standpunt verder onderbouwde. De Raad concludeerde dat het Uwv met de nadere raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) het motiveringsgebrek had geheeld. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een juiste motivering was voorzien en dat het besluit in eerste instantie niet kon standhouden. De Raad verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigde de aangevallen uitspraak.

De rechtsgevolgen van het besluit van 22 september 2011 werden in stand gelaten, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van de werkneemster, die werden begroot op € 496,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 763,- diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter, en de leden E.W. Akkerman en F.J.L. Pennings, in aanwezigheid van griffier R.L. Rijnen.

Uitspraak

12/5169 WIA
Datum uitspraak: 22 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
3 augustus 2012, 11/3607 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
aan het geding heeft als partij deelgenomen [naam werkneemster] (werkneemster)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 4 februari 2015 een tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2015:328) gedaan.
Ter uitvoering van die tussenuitspraak heeft het Uwv op 13 april 2015 een brief ingezonden, met als bijlage een arbeidskundig rapport van 9 april 2015.
Appellante heeft bij brief van 18 mei 2015 gereageerd.
Het Uwv heeft bij brief van 24 juni 2015, met als bijlage een arbeidskundig rapport van
22 juni 2015, nader gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting. Daarna heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 4 februari 2015 voor een uiteenzetting van de feiten en omstandigheden, waar hij bij zijn beoordeling van uitgaat.
1.2.
Bij de tussenuitspraak heeft de Raad – kort samengevat – overwogen dat het Uwv onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de stellingen van appellante dat het wel degelijk mogelijk is om de geselecteerde functie van winkelhulpkracht twee maal te selecteren.
2.1.
Met de brief van 13 april 2015 en het daarbij gevoegde arbeidskundig rapport van 9 april 2015 heeft het Uwv alsnog voldoende gemotiveerd dat het selecteren van twee dezelfde functies, al dan niet in dezelfde urenomvang, niet correspondeert met de gegevens uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Uit het arbeidskundig rapport blijkt dat een dergelijke functie bij een andere werkgever niet is te selecteren, terwijl de functie bij de werkgever, die gebruikt is voor de arbeidsongeschiktheidsschatting in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, bij die werkgever in een maximale omvang van
12 uur voorkomt. Daarnaast bestaan bij die werkgever dergelijke functies met een omvang van vijf uur en negen uur. Het CBBS bevat echter geen gegevens over de combinatie van de functie van twaalf uur met een functie van vijf of negen uur. Uit het CBBS valt niet af te leiden wat de belastbaarheid van een dergelijke gecombineerde functie zou zijn, en of deze ook regulier (ten minste drie arbeidsplaatsen) voorkomt.
2.2.
Tevens is nu voldoende gemotiveerd en aangetoond dat het CBBS wel degelijk wordt gevuld met de functie winkelhulpkracht met een omvang groter dan twaalf uur per week.
2.3.
Met de nadere raadpleging van het CBBS, vergezeld van een nadere motivering, heeft het Uwv het motiveringsgebrek geheeld. Conform vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390) mag van de juistheid van de CBBS-gegevens worden uitgegaan, tenzij die voldoende gemotiveerd worden bestreden of indien de rechter zelf aan de juistheid ervan twijfelt. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
2.4.
Uit het vorenstaande blijkt dat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een juiste motivering is voorzien. Het bestreden besluit kan daarom in rechte geen stand houden. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en de aangevallen uitspraak vernietigen. Gelet op vorenstaande overwegingen wordt echter aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van appellante is niet gebleken. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van werkneemster, welke worden begroot op € 496,- wegens verleende rechtsbijstand in eerste aanleg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 22 september 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 september 2011 in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van werkneemster tot een bedrag van € 496,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 763,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) R.L. Rijnen

MO