ECLI:NL:CRVB:2016:1436
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking uitkering op basis van afkoopsom pensioen en kennelijk onredelijk resultaat
In deze zaak gaat het om de intrekking van de uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) van appellanten, die van 1 maart 2002 tot en met 2 mei 2013 een uitkering ontvingen. De intrekking vond plaats omdat appellant in april 2013 een afkoopsom van vier pensioenregelingen ontving, die door het college als inkomen werd aangemerkt. Het college beëindigde de uitkering per 3 mei 2013, omdat de afkoopsommen de geldende norm overschreden. Appellanten stelden dat de afkoopsommen bestemd waren voor de periode na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en dus niet in de maand april 2013 als inkomen moesten worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college ten onrechte de afkoopsommen aan de maand van ontvangst had toegerekend, wat leidde tot een kennelijk onredelijk resultaat. De Raad stelde vast dat de afkoopsom van een ouderdomspensioen bestemd is voor de periode na de pensioengerechtigde leeftijd en dat het toerekenen aan de maand van ontvangst niet in overeenstemming was met de wetgeving. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellanten gegrond, waarbij de besluiten van het college werden herroepen. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten en wettelijke rente over de ten onrechte teruggevorderde uitkering.