ECLI:NL:CRVB:2016:14
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WW-uitkering en rechtsgevolgen van intrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een WW-uitkering. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Kara, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 28 januari 2013, waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 29 augustus 2012 geen recht had op een WW-uitkering. Dit besluit was genomen omdat appellant als directeur-grootaandeelhouder (dga) niet als werknemer kon worden beschouwd. Het Uwv had eerder, op 24 oktober 2012, vastgesteld dat appellant recht had op een uitkering, maar dit werd later ingetrokken. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat de beslissing van 28 januari 2013 impliciet de intrekking van het eerdere besluit van 24 oktober 2012 inhield. Appellant had zijn bezwaarschrift tegen deze beslissing te laat ingediend, waardoor het besluit van 6 mei 2013, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard, in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de rechtsgevolgen van bestuursbesluiten.