ECLI:NL:CRVB:2012:BW7764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6365 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering en dringende redenen voor afzien

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Julius, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WW-uitkering te herzien. Het Uwv had vastgesteld dat appellant onterecht een volledige WW-uitkering had ontvangen over bepaalde perioden, omdat er geen rekening was gehouden met de door hem gewerkte uren. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 441,60 bruto.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de slechte financiële situatie van appellant geen dringende reden vormde om van terugvordering af te zien. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn uitzichtloze financiële situatie wel een dringende reden was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en benadrukte dat het Uwv rekening dient te houden met de beslagvrije voet bij de invordering.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de beslagvrije voet en de mogelijkheid voor het Uwv om een betalingsregeling te treffen, maar stelt ook dat de financiële situatie van appellant op zich geen reden is om van terugvordering af te zien.

Uitspraak

11/6365 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2011, 11/3749 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 30 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Julius, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 januari 2012 heeft mr. M. Sloot, kantoorgenoot van mr. Julius voornoemd, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen drs. J.P.H. Loogman.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 12 april 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant herzien over de periode van 16 augustus 2010 tot en met 29 augustus 2010 en over de periode van 10 januari 2011 tot en met 30 januari 2011 omdat er geen rekening was gehouden met de door appellant gewerkte uren. Deze uren zijn alsnog gekort op de WW-uitkering van appellant. De dientengevolge onverschuldigd betaalde WW-uitkering van € 441,60 bruto wordt van appellant teruggevorderd.
2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 juni 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en heeft het Uwv het besluit van 12 april 2011 gehandhaafd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellant tijdens de betreffende perioden heeft gewerkt, zodat hij over die perioden ten onrechte een volledige WW-uitkering heeft ontvangen. De slechte financiële situatie van appellant is naar het oordeel van de rechtbank geen dringende reden om van terugvordering af te zien. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er een betalingsregeling kan worden getroffen met betrekking tot de invordering en dat bij de daadwerkelijke invordering voldoende bescherming wordt geboden door de toepasselijke beslagvrije voet.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn uitzichtloze financiële situatie wel een dringende reden is om van terugvordering af te zien. Een betalingsregeling is voor appellant vanwege zijn slechte financiële situatie niet mogelijk.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. Gelet op hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is uitsluitend in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden in de financiële situatie van appellant geen dringende reden heeft gezien op grond waarvan van terugvordering kan worden afgezien.
5.3. Dienaangaande onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een dringende reden slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen van de terugvordering voor betrokkene. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Bij de invordering dient het Uwv rekening te houden met de beslagvrije voet zodat appellant een inkomen behoudt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Ter zitting heeft het Uwv benadrukt dat indien appellant het inkomstenformulier retour zal sturen, er vanwege de financiële situatie van appellant waarschijnlijk geen invordering zal plaatsvinden.
5.4. Uit de overwegingen 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) N.S.A. El Hana.
NW