ECLI:NL:CRVB:2012:BW7764
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering en dringende redenen voor afzien
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Julius, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WW-uitkering te herzien. Het Uwv had vastgesteld dat appellant onterecht een volledige WW-uitkering had ontvangen over bepaalde perioden, omdat er geen rekening was gehouden met de door hem gewerkte uren. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 441,60 bruto.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de slechte financiële situatie van appellant geen dringende reden vormde om van terugvordering af te zien. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn uitzichtloze financiële situatie wel een dringende reden was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en benadrukte dat het Uwv rekening dient te houden met de beslagvrije voet bij de invordering.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de beslagvrije voet en de mogelijkheid voor het Uwv om een betalingsregeling te treffen, maar stelt ook dat de financiële situatie van appellant op zich geen reden is om van terugvordering af te zien.