In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 19 december 2013 zijn beroep tegen de besluiten van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellant, geboren op [geboortedag] 1975, had eerder aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had geweigerd terug te komen van eerdere besluiten waarin appellant geen recht op uitkering werd toegekend. Appellant stelde dat hij recht had op een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht vanaf zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 1999 of vanaf een jaar voor zijn aanvraag in 2005.
Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv zijn eerdere besluit herroepen en appellant een uitkering toegekend met ingang van 20 april 2012. Appellant was het hier niet mee eens en meende dat hij recht had op een eerdere ingangsdatum. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van 28 december 2012 ongegrond had verklaard. De Raad heeft het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, terwijl het beroep tegen het besluit van 5 november 2015 ongegrond werd verklaard. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 1.488,-.