1.3.Bij besluit van 20 december 2013 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 september 2013 ongegrond verklaard. Aan de herziening heeft de minister ten grondslag gelegd dat appellante niet woont op het adres waarop zij in de gba staat ingeschreven. Dit standpunt is gebaseerd op de resultaten van een door twee controleurs in opdracht van de minister afgelegd huisbezoek op 8 juli 2013 op het gba-adres van appellante, als neergelegd in een rapport van 11 juli 2013. De hoofdbewoonster heeft tegenover de controleurs het volgende verklaard. Appellante woont niet meer bij haar. Zij is ongeveer twee weken geleden teruggegaan naar haar ouders. De reden van het vertrek is dat de hoofdbewoonster in verwachting is en de (slaap)kamer nodig heeft. In de woning liggen alleen nog wat schoolboeken van appellante. Gelet op de verklaring van de hoofdbewoonster dat appellante niet meer woont op haar gba-adres hebben de controleurs geen controle in de woning uitgevoerd. Voor wat betreft de periode waarover de herziening heeft plaatsgevonden is in het bestreden besluit aangegeven dat indien de studerende niet woont op het adres waaronder hij staat ingeschreven in de gba, herziening plaatsvindt uiterlijk tot de datum van inschrijving op het laatst bekende adres.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is, onder meer, het volgende overwogen. Niet (langer) is in geschil dat appellante ten tijde van de controle niet op haar gba-adres woonachtig was. Gelet hierop heeft appellante niet voldaan aan de verplichting van artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000. Uit artikel 9.9, tweede lid, van de
Wsf 2000 vloeit dan dwingendrechtelijk voort dat herziening van de uitwonendenbeurs plaats dient te vinden vanaf 1 januari 2012. De minister heeft niet met toepassing van de hardheidsclausule hoeven afwijken van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 nu appellante niet het onomstotelijke bewijs heeft geleverd dat het wettelijk vermoeden in het onderhavige geval onjuist is. De door appellante in bezwaar overgelegde verklaring van haar zus is daarvoor onvoldoende, nu deze verklaring niet als voldoende objectief kan worden aangemerkt en evenmin wordt ondersteund door objectieve en controleerbare stukken en/of verklaringen van derden. Van onredelijke en disproportionele besluitvorming is de rechtbank niet gebleken.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante stelt dat de herziening met ingang van 1 januari 2012 niet kan worden gebaseerd op de bevindingen van het summiere onderzoek op 8 juli 2013. De minister heeft zich louter gebaseerd op de verklaring van de hoofdbewoonster dat appellante sinds twee weken niet meer in haar woning verblijft en heeft ten onrechte geen controle in de woning uitgevoerd. Van omkering van de bewijslast kan bij afwezigheid van voldoende onderzoek door de minister geen sprake zijn. Voorts wordt voorbijgegaan aan de verklaring van de hoofdbewoonster dat appellante tot twee weken voor het huisbezoek wél op het gba-adres heeft gewoond. Met de verrichte controle heeft de minister niet aannemelijk gemaakt dat appellante nimmer op haar gba-adres heeft gewoond. Nu appellante nimmer heeft ontkend dat zij vanaf eind juni 2013 niet meer feitelijk op haar gba-adres woonde had de herziening en terugvordering beperkt moeten worden tot de maand juli 2013. Een verdergaande herziening en terugvordering is onredelijk en onevenredig.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidt met ingang van
10 december 2011, wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
4.1.2.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gba staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gba staat of staan ingeschreven.
4.1.3.De vraag waar de studerende woont als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de
Wsf 2000 dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.1.4.Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
4.1.5.Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, vindt de herziening - volgens het opschrift bij ‘niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door studerende’ - plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de gba.
4.1.6.In artikel 11.5 van de Wsf 2000 (hardheidsclausule) is door de wetgever aan de minister de bevoegdheid verleend om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.