In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering. Appellante, geboren in 1971, had op 21 juni 2012 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) vanwege psychische klachten die sinds haar jeugd bestonden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de verzekeringsarts niet in staat was om de belastbaarheid van appellante rond haar 17e levensjaar vast te stellen door het ontbreken van medische gegevens. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat er voldoende aanwijzingen waren dat zij op haar 17e arbeidsongeschikt was. De Raad benoemde prof. dr. H.J.C. van Marle als deskundige, die concludeerde dat appellante rond haar 17e en 18e levensjaar beperkingen had die haar verhinderden om loonvormende arbeid te verrichten. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige overtuigend was en dat er geen redenen waren om dit niet te volgen.
De Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. De Raad oordeelde dat appellante recht had op een Wajong-uitkering, met inachtneming van de ingangsdatum zoals bepaald in de Wajong 2010. De Raad droeg het Uwv op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.