In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in 1974, had op 15 augustus 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Wajong, welke aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen op basis van detentie. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep werd aangevoerd dat de beoordeling had moeten plaatsvinden op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) in plaats van de Wet Wajong, omdat de appellant voor de invoering van de Wajong arbeidsongeschikt was verklaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank een onjuist wettelijk kader had gehanteerd en dat de beoordeling van de bijzondere omstandigheden niet had plaatsgevonden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand bleef. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de late aanvraag rechtvaardigden, en dat de uitsluitingsgrond van detentie van toepassing was. De proceskosten van appellant werden vergoed, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.