ECLI:NL:CRVB:2016:1173
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buiten behandeling stellen aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de aanvraag van appellante om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam buiten behandeling is gesteld. Appellante had op 24 februari 2014 een aanvraag ingediend, maar het college verzocht haar op 4 maart 2014 om aanvullende gegevens te verstrekken. Aangezien appellante deze gegevens niet tijdig aanleverde, besloot het college op 14 maart 2014 de aanvraag buiten behandeling te stellen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd door het college ongegrond verklaard op 16 juli 2014.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep betoogde appellante dat het college misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheid door de aanvraag buiten behandeling te stellen, en dat het college had moeten kiezen voor een inhoudelijke afwijzing. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad stelde vast dat appellante niet tijdig haar post had geopend en dat het college niet verplicht was om op een andere manier te communiceren.
De Raad concludeerde dat de wetgever niet had beoogd om buitenbehandelingstelling voor aanvragen om bijstand uit te sluiten, en dat de procedure tot buitenbehandelingstelling niet in strijd was met de wet. Het hoger beroep van appellante werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.