ECLI:NL:CRVB:2016:4525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
15/7629 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) wegens niet ingeleverde bankafschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de aanvraag van appellant om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling is gesteld. Appellant had op 25 september 2014 bijstand aangevraagd, maar voldeed niet aan de verzoeken van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften met NAW-gegevens. Het college had appellant verzocht om deze gegevens voor 17 oktober 2014 in te leveren, maar appellant heeft niet tijdig gereageerd. Het college heeft vervolgens op 10 november 2014 de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat later door de rechtbank is bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij de gevraagde gegevens niet op tijd kon aanleveren vanwege computerproblemen en dat het college had moeten volstaan met de overgelegde transactieoverzichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het college terecht om de bankafschriften heeft verzocht, omdat deze noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de financiële situatie van appellant. De Raad stelt vast dat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om de gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken.

De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgronden van appellant worden verworpen, en de Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7629 WWB
Datum uitspraak: 22 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 oktober 2015, 15/2421 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2016. Voor appellant is
mr. Scheermeijer verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 25 september 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij brief van 8 oktober 2014 heeft het college appellant verzocht om voor 17 oktober 2014 aanvullende gegevens te overleggen, waaronder bankafschriften over de periode vanaf 1 oktober 2013 met daarop duidelijk herkenbaar de NAW-gegevens (naam en adres), het rekeningnummer en het begin- en eindsaldo van iedere maand. Appellant heeft gegevens overgelegd. Bij brief van 21 oktober 2014 heeft het college aan appellant meegedeeld dat de overgelegde gegevens niet volledig zijn omdat er op de bankafschriften geen NAW-gegevens en geen maandelijkse saldi zichtbaar zijn en hem verzocht om vóór
4 november 2014 alsnog de benodigde gegevens in te leveren. Voorts heeft het college meegedeeld dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld indien appellant niet tijdig of niet volledig op het verzoek van het college reageert en dat de inlevertermijn kan worden verlengd indien appellant tijdig aangeeft dat het niet lukt om alle gegevens op tijd in te dienen. Appellant heeft niet binnen de door het college gestelde termijn gereageerd.
1.2.
Bij besluit van 10 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2015 (bestreden besluit), heeft het college met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet tijdig de gevraagde bankafschriften met vermelding van naam- en adresgegevens en de maandelijkse begin- en eindsaldi heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen.
4.3.
Vaststaat dat appellant de bankafschriften met de door het college verlangde
NAW-gegevens en begin- en eindsaldi niet tijdig heeft overgelegd. Appellant heeft in bezwaar alsnog bankafschriften met deze gegevens overgelegd. Aard en inhoud van het besluit dat strekt tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand brengen echter mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Appellant is daarin niet geslaagd. Appellant heeft betoogd dat hij het college tijdig heeft laten weten dat hij de bankafschriften niet op de door het college gewenste wijze kon uitprinten. Appellant wordt hierin niet gevolgd. Hij heeft weliswaar op 16 oktober 2014 bij de gemeente gemeld dat hij computerproblemen heeft, echter uit de handgeschreven aantekening op de brief van
8 oktober 2014 blijkt dat appellant heeft meegedeeld dat hij de stukken waarschijnlijk “morgen”, dus op 17 oktober 2014, zal inleveren. Appellant heeft weliswaar op 17 oktober 2014 stukken ingeleverd, maar dat waren geen bankafschriften met NAW-gegevens en met vermelding van begin- en eindsaldi. Ook nadat hij de brief van 21 oktober 2014 had ontvangen waarbij hij in de gelegenheid werd gesteld om zijn verzuim voor 4 november 2014 te herstellen, heeft hij de verlangde gegevens niet verstrekt en heeft hij ook niet om uitstel verzocht.
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat het college genoegen had kunnen nemen met de overgelegde transactieoverzichten, slaagt niet. Voor de beoordeling van de financiële situatie van appellant moet het college kunnen nagaan of de transactieoverzichten betrekking hebben op de desbetreffende bankrekening van appellant en of deze opeenvolgend en compleet zijn. Om dit te kunnen verifiëren mocht het college van appellant verlangen dat hij de bankafschriften, met de NAW-gegevens en begin- en eindsaldi, zou verstrekken. Deze gegevens waren nodig voor de beoordeling van de aanvraag zodat het college terecht om deze gegevens heeft verzocht. Voor het betoog van appellant, dat het college de aanvraag reeds in behandeling had genomen, bieden de gedingstukken geen steun.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat als het college had gekozen voor een afwijzing van de aanvraag in plaats van een buitenbehandelingstelling daarvan, aan hem alsnog met ingang van de meldingsdatum bijstand had kunnen worden toegekend. Appellant kan weliswaar een nieuwe aanvraag indienen, maar de bijstand wordt dan toegekend met ingang van de nieuwe aanvraagdatum, waardoor hij twee of drie maanden bijstand misloopt. Deze handelwijze van het college is volgens appellant in strijd met de bedoeling van de wetgever en met het speciale
karakter van de WWB als minimumvoorziening. Volgens appellant is het beleid van het college om te kiezen voor een buitenbehandelingstelling in strijd met het verbod op ‘détournement de procédure’ en het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel.
4.6.
Deze beroepsgrond treft geen doel. Van enig beleid of vaste gedragslijn als door appellant gesteld is niet gebleken. Wat bepaald is in de Awb ten aanzien van de behandeling van aanvragen, geldt ook voor aanvragen op grond van een bijzondere wet, zoals de WWB, tenzij daarin een uitzondering is gemaakt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb en de WWB volgt niet dat de wetgever beoogd heeft de buitenbehandelingstelling van aanvragen om bijstand uit te sluiten in gevallen waarin het college de aanvraag ook kan afwijzen. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat in bijstandszaken buitenbehandelingstelling bij voorkeur achterwege wordt gelaten (zie de uitspraak van
22 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1173).
4.7.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, was het college op grond van
artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) C. Moustaïne

HD