ECLI:NL:CRVB:2016:1103
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de dagloongarantie in het kader van de Werkloosheidswet en de gevolgen van het Dagloonbesluit voor werkzoekenden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die werkloos was geworden, had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn WW-uitkering, die was vastgesteld op basis van het dagloon van zijn laatste dienstverband. De Raad oordeelde dat artikel 12, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen niet in strijd is met het Eerste Protocol bij het EVRM. De Raad stelde vast dat de wijziging van de dagloongarantie WW geen bestaand eigendomsrecht van de appellant heeft ontnomen en dat er geen legitieme verwachting bestond dat de uitkering zou worden gebaseerd op de dagloongarantie zoals die gold voor 1 juni 2013. De Raad bevestigde dat de wetgever de belangen van verschillende groepen werknemers heeft afgewogen en dat de wijzigingen in de regelgeving gericht zijn op vereenvoudiging en doelmatigheid. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van de dagloongarantie, omdat hij na zijn eerdere dienstverband geen WW-uitkering had ontvangen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.