De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 14 april 1997 ongegrond verklaard.
Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellante als eiseres en gedaagde als
verweerder is aangeduid - ontleent de Raad daaromtrent het volgende:
"Voorts is van de zijde van eiseres aangevoerd dat verweerder door het
besluit van 12 augustus 1996 in te trekken heeft gehandeld in strijd met
het rechtszekerheidsbeginsel omdat een haar toegekend recht weer wordt
ontnomen, alsmede met het gelijkheidsbeginsel, omdat de verlengde
vervolguitkering wel is blijven bestaan voor degene waarvan het recht op
de verlenging van die uitkering is ingegaan voor 1 januari 1997.
Allereerst overweegt de rechtbank dat per 1 augustus 1996 in het BWOO
wijzigingen zijn aangebracht, teneinde het BWOO beter te laten aansluiten
bij de per 1 maart 1995 gewijzigde Werkloosheidswet. Eén van die
wijzigingen betrof artikel 31, eerste lid, van het BWOO, waarin sindsdien
is bepaald dat de uitkeringsduur van de vervolguitkering niet één maar
twee jaar bedraagt. Naar aanleiding van deze wijziging in het BWOO heeft
verweerder het besluit van 22 augustus 1996 genomen.
Voorts overweegt de rechtbank dat bij Besluit van 14 december 1996, in
werking getreden op 31 december 1996, het BWOO opnieuw is gewijzigd. Bij
dit besluit is "Artikel IIe Overgangsbepaling verlenging
vervolguitkering" in het BWOO ingevoegd, waarin is bepaald:
"1. De betrokkene die recht heeft op een uitkering op grond van het
besluit zoals dat luidde op 31 juli 1996 en voldoet aan de
voorwaarden van de vervolguitkering als bedoeld in artikel 30, heeft
in afwijking van artikel 31, eerste lid recht op een uitkeringsduur
van één jaar, tenzij het recht op het tweede jaar van de vervolguitkering
is ingegaan voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
2. In afwijking van het eerste lid onderscheidenlijk artikel 31,
eerste lid, heeft de betrokkene van wie op of na de datum van
inwerkingtreding van dit besluit, doch voor 1 januari 1997 het recht
is ingegaan op het tweede jaar van zijn vervolguitkering als bedoeld
in artikel 31, recht op een uitkeringsduur tot 1 januari 1997.".
De rechtbank overweegt dat het BWOO dwingend recht bevat, zodat daarvan
in beginsel niet kan worden afgeweken; de toepasselijke bepalingen laten
verweerder geen ruimte ter zake een eigen beleid te voeren. Gelet op
voornoemd artikel IIe van het BWOO dient dan ook te worden geoordeeld dat
er voor verweerder in het geval van eiseres een plicht tot intrekking van
het besluit van 12 augustus 1996 bestond.
De rechtbank merkt op dat bijzondere omstandigheden denkbaar zijn, waarin
strikte toepassing van dwingende wettelijke voorschriften als de
onderhavige zo zeer in strijd komt met ongeschreven recht dat die
toepassing op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn.
In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat ten gevolge van de
laatstgenoemde wijziging van het BWOO weliswaar een aan eiseres toegekend
recht alsnog is ontnomen, hetgeen op gespannen voet staat met het
beginsel van rechtszekerheid, doch de rechtbank acht daarbij van
overwegend belang dat het bij het primaire besluit toegekende recht op
een 'tweede jaar' vervolguitkering een periode beslaat die geruime tijd
is gelegen na de datum van zowel dat primaire als ook het bestreden
besluit. Gezegd kan worden dat aan eiseres een in de toekomst (mogelijk)
gelegen voordeel is ontnomen.
Gesteld noch gebleken is dat eiseres op grond van het door het besluit
van 12 augustus 1996 bij haar opgewekte vertrouwen handelingen heeft
verricht waardoor zij na de intrekking van dat besluit in een nadeliger positie is geraakt.
Van bijzondere omstandigheden die nopen tot een contra legem werking als
boven bedoeld, acht de rechtbank derhalve geen sprake.
Met betrekking tot eiseresses beroep op het gelijkheidsbeginsel is de
rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de in het eerdergenoemd Besluit
tot wijziging van het BWOO d.d. 14 december 1996 gemaakte onderscheid in
gevallen waarin het recht op verlengde vervolguitkering al dan niet
vervalt, geen sprake is van gelijke gevallen, zodat eiseresses grief ter zake geen doel treft.".