In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant was eerder met ingang van 1 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Hij had de verplichting om wijzigingen in zijn situatie of inkomen aan het Uwv door te geven. Appellant heeft echter onvolledige informatie verstrekt over zijn gewerkte uren, wat leidde tot een herziening van zijn uitkering en de oplegging van een boete van € 2.173,95 wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hem een toezegging is gedaan dat hij de te veel betaalde uitkering netto zou mogen terugbetalen zonder boete. De Raad oordeelt dat appellant geen bewijs heeft geleverd voor deze toezegging en dat hij volledig verwijtbaar heeft gehandeld. De Raad bevestigt de boete van € 1.090,- die door het Uwv is vastgesteld, en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de hoogte van de boete handhaafde op € 2.173,95. De Raad concludeert dat de boete passend is, gezien de omstandigheden van de zaak en de financiële situatie van appellant.