ECLI:NL:CRVB:2016:1009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toetsing van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen aan internationale verdragsbepalingen en rechtsbeginselen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die werkloos was geworden na beëindiging van zijn dienstverband, had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn WW-uitkering, die was vastgesteld op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. De Raad oordeelde dat artikel 12, eerste lid, van het Dagloonbesluit niet in strijd is met het Eerste Protocol bij het EVRM. De Raad concludeerde dat de wijziging van de dagloongarantie WW geen bestaand eigendomsrecht ontnam aan de appellant en dat er geen legitieme verwachting bestond dat de uitkering zou worden gebaseerd op de dagloongarantie zoals die gold voor 1 juni 2013. De Raad bevestigde dat de wetgever de belangen van verschillende groepen werknemers had afgewogen en dat er geen sprake was van ongeoorloofd onderscheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad benadrukte dat de wetgever de keuze had gemaakt om de dagloongarantie te beperken tot werknemers die vanuit werkloosheid werk aanvaarden, en dat deze keuze niet in strijd was met de algemene rechtsbeginselen.