ECLI:NL:CRVB:2015:825
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant was sinds 1 januari 2000 werkzaam als atelierleider bij een B.V. en werd in december 2011 op non-actief gesteld na het zonder overleg toevoegen van een extra persoon aan de productieploeg. Na een periode van gesprekken werd appellant in januari 2012 weer tewerkgesteld met de afspraak dat hij het vertrouwen van de werkgever niet meer zou beschamen. Echter, in juni 2012 verzocht de werkgever de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen, wat leidde tot de ontbinding van de overeenkomst per 4 september 2012. Het UWV weigerde vervolgens de WW-uitkering met de stelling dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de beslissing van het UWV ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het UWV een zorgvuldig onderzoek had verricht naar de gedragingen van appellant. De Raad onderschrijft dit oordeel en concludeert dat de gedragingen van appellant, waaronder het onterecht gereed melden van producten, als ernstig zijn gekwalificeerd. De Raad oordeelt dat het UWV terecht de uitkering heeft geweigerd, omdat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.