In deze zaak heeft verzoeker om herziening gevraagd van een eerdere uitspraak van de Raad van 4 september 2014, waarin zijn bezwaar tegen een niet-ontvankelijkverklaring door de staatssecretaris van Financiën werd afgewezen. De uitspraak betreft een verzoek om herziening op basis van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat een bestuursrechter een onherroepelijke uitspraak kan herzien op grond van nieuwe feiten of omstandigheden. Verzoeker stelt dat hij na 2001 ernstig psychisch en fysiek ziek was en dat hij pas in 2013 zich bewust werd van de onrechtmatigheid van zijn functie-indeling, die leidde tot een te laag pensioen. Hij betoogt dat er nieuwe feiten zijn die niet eerder aan de orde zijn geweest, zoals de negering van de voordracht van zijn diensthoofden voor een hogere functie-indeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als nieuw in de zin van de Awb. De Raad concludeert dat de argumenten van verzoeker reeds in de eerdere procedure aan de orde zijn geweest of daar hadden kunnen worden ingediend. De stelling dat de overwegingen in de eerdere uitspraak onjuist zijn, vormt geen grond voor herziening. De Raad wijst het verzoek om herziening af en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier P.W.J. Hospel, en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.