4.3.Cvz heeft de definitieve jaarafrekening voor het jaar 2008 vastgesteld na het verstrijken van de termijn als genoemd in artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling. Aan de overschrijding van deze termijn is echter niet de consequentie verbonden dat Cvz niet meer bevoegd zou zijn een buitenlandbijdrage vast te stellen. Het rechtszekerheidsbeginsel is evenmin geschonden nu Cvz appellant op de hoogte heeft gesteld van zijn bijdrageplicht vanaf 2006, hem in dit verband heeft verzocht inkomensgegevens te verstrekken en op enkele uitkeringsbijdragen reeds een inhouding heeft plaatsgevonden (zie ook de uitspraak van 28 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4824). De berekening van de buitenlandbijdrage
4.4.1.Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Zvw (tekst 2008) melden in het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen (…) in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, zich, tenzij zij op grond van de Zvw verzekeringsplichtig zijn, bij Cvz aan. In het tweede lid van dat artikel is, voor zover van belang, bepaald dat de in het eerste lid bedoelde personen een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage zijn verschuldigd.
4.4.2.De in artikel 69 van de Zvw bedoelde ministeriële regeling is de Regeling.
4.4.3.In artikel 6.3.1, eerste lid, van de Regeling (tekst 2008) is bepaald dat de voor een persoon, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Zvw verschuldigde bijdrage (de buitenlandbijdrage), wordt berekend door de grondslag van de bijdrage te vermenigvuldigen met het getal dat wordt berekend uit de verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon, en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland (woonlandfactor).
4.4.4.Artikel 6.3.1, tweede lid, van de Regeling houdt - voor zover van belang - in dat de grondslag van de buitenlandbijdrage gelijk is aan de som van:
a. een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig paragraaf 5.2 van de Zvw,
b. een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig de op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen verschuldigde premie voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (…), en
c. (…) een bijdrage per maand overeenkomende met een twaalfde van het bedrag van de standaardpremie voor een zorgverzekering, zoals deze ingevolge artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag voor het desbetreffende jaar wordt vastgesteld.
4.4.5.Van paragraaf 5.2 van de Zvw maken de volgende artikelen deel uit.
Artikel 42 van de Zvw bepaalt dat de inkomensafhankelijke bijdrage over een jaar wordt geheven over het bijdrage-inkomen van dat jaar. Artikel 43, eerste lid, van de Zvw bepaalt - voor zover van belang - dat het bijdrage-inkomen van een jaar is het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige in dat jaar is genoten aan:
a. belastbaar loon (…)
d. belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen (…).
4.4.6.Artikel 6.3.1, zevende lid, van de Regeling houdt in dat de inkomensgegevens, benodigd voor de berekening van de in het tweede lid bedoelde grondslag, worden ontleend aan het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
4.4.7.Artikel 6.3.1, achtste lid, van de Regeling houdt in dat indien het in artikel 8, derde lid, van de Awir bedoelde, niet in Nederland belastbaar inkomen niet is vastgesteld op grond van artikel 8a van de Awir, het door de rijksbelastingdienst wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van dat artikel.
4.4.8.Artikel 8 van de Awir (tekst 2008) bepaalt:
“1. Toetsingsinkomen is:
a. indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld;
b. indien over het berekeningsjaar geen aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het belastbare loon, zoals dat blijkt uit de op het berekeningsjaar betrekking hebbende jaaropgaven, vermeerderd met het belastbare loon van het berekeningsjaar waarover loonbelasting is nageheven van de werknemer. (…)
3. Niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, wordt in aanvulling op het eerste en tweede lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.”
4.4.9.Ingevolge artikel 6.3.2 van de Regeling kan de bijdrage die bijdrageplichtige personen en hun gezinsleden verschuldigd zijn over het pensioen of de lijfrente-uitkering, door het orgaan dat het pensioen of de lijfrente uitkeert, op dat pensioen of die rente worden ingehouden en aan het Zorgverzekeringsfonds worden afgedragen (inhouding).
4.4.10.In artikel 6.3.3, eerste lid, van de Regeling is, voor zover van belang, bepaald dat het verschil tussen de door de bijdrageplichtige en zijn gezinsleden verschuldigde bijdragen en de ingehouden en afgedragen of anderszins geïnde bijdrage, met inachtneming van het zevende tot en met het negende lid van artikel 6.3.1 en het tweede lid van dit artikel, door Cvz wordt vastgesteld en verrekend, geïnd of uitgekeerd. In het derde lid is, voor zover van belang, bepaald dat Cvz het verschil voor 30 september van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft voorlopig vaststelt, en het verschil uiterlijk zes maanden na het tijdstip waarop zowel de aanslag inkomstenbelasting als de beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen onherroepelijk zijn geworden, definitief vaststelt (definitieve jaarafrekening).