ECLI:NL:CRVB:2015:4594
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens geen verzekeringsplichtige arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante had zich op 26 april 2010 ziek gemeld bij [O. B.V.] B.V. en ontving vanaf 3 mei 2010 een uitkering op grond van de Ziektewet. Op 3 januari 2012 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van het feit dat appellante geen verzekeringsplichtige arbeid had verricht. Het Uwv baseerde zijn standpunt op een rapport over werknemersfraude, waaruit bleek dat appellante niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking had gewerkt.
De rechtbank Rotterdam had eerder het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op goede gronden had gehandeld. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een dienstbetrekking, omdat appellante niet aan de voorwaarden voldeed die vereist zijn voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zoals de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid en een gezagsverhouding. De Raad onderschreef de bevindingen van de rechtbank en het rapport van het Uwv, en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor de WIA-uitkering.
De uitspraak bevestigde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij recht had op de uitkering. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om objectieve en controleerbare gegevens aan te leveren ter ondersteuning van haar claim. De beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, werd dan ook bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.