In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de appellant, een jonggehandicapte, in beroep was gegaan tegen besluiten van het Uwv. Deze besluiten betroffen de verlaging van zijn Wajong-uitkering en de terugvordering van te veel betaalde uitkering, alsook de oplegging van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de hoogte van de terugvordering en de boete verlaagd. De appellant was van mening dat hij zijn inlichtingenplicht niet had geschonden en dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd tot een terugvordering en boete.
Tijdens de zitting heeft de appellant zijn hoger beroep beperkt tot de boete. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de appellant wel degelijk zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door het Uwv niet te informeren over zijn studiefinanciering en het volgen van een opleiding. De Raad bevestigt dat het Uwv bevoegd was om een boete op te leggen, en dat de hoogte van de boete, zoals vastgesteld door de rechtbank, passend was. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten.