ECLI:NL:CRVB:2015:4279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/6043 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oplegging van boete wegens schending van de inlichtingenverplichting in het kader van de Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de appellant, een jonggehandicapte, in beroep was gegaan tegen besluiten van het Uwv. Deze besluiten betroffen de verlaging van zijn Wajong-uitkering en de terugvordering van te veel betaalde uitkering, alsook de oplegging van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de hoogte van de terugvordering en de boete verlaagd. De appellant was van mening dat hij zijn inlichtingenplicht niet had geschonden en dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd tot een terugvordering en boete.

Tijdens de zitting heeft de appellant zijn hoger beroep beperkt tot de boete. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de appellant wel degelijk zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door het Uwv niet te informeren over zijn studiefinanciering en het volgen van een opleiding. De Raad bevestigt dat het Uwv bevoegd was om een boete op te leggen, en dat de hoogte van de boete, zoals vastgesteld door de rechtbank, passend was. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten.

Uitspraak

14/6043 WWAJ
Datum uitspraak: 2 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
23 september 2014, 13/2600 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/6266 WWAJ plaatsgehad op
30 september 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Gans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt naar de aangevallen uitspraak verwezen. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2.
Bij besluit I van 8 april 2013 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 september 2012 verlaagd naar € 313,85 omdat appellant vanaf deze datum studiefinanciering ontvangt.
1.3.
Bij besluit II van 8 april 2013 heeft het Uwv de te veel betaalde Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 september 2012 tot en met 28 februari 2013, ter hoogte van
€ 2.484,07 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit III van 8 april 2013 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 250,- wegens schending van de inlichtingenverplichting.
1.5.
Appellant heeft tegen de besluiten van 8 april 2013 bezwaar ingesteld. Bij besluit van
23 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard in die zin dat het Uwv de periode van de herziening heeft beperkt tot de periode van 1 september 2012 tot en met 31 oktober 2012, het terug te vorderen bedrag heeft verlaagd naar € 1.237,58 bruto, de boete heeft verlaagd naar € 130,- en het in te vorderen bedrag heeft vastgesteld. Verder heeft het Uwv meegedeeld dat een doorgevoerde correctie op de uitkering vanaf april 2013 heeft geleid tot een nabetaling van € 803,93 en dat dit bedrag op de rekening van appellant zal worden bijgeschreven.
2. De rechtbank heeft het ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij de terugvordering is bepaald op € 1.237,58 bruto en de boete is bepaald op € 130,-. De rechtbank heeft de hoogte van de terugvordering bepaald op
€ 1.137,75 en de hoogte van de boete op € 120,-. De rechtbank heeft het beroep, voor zover gericht tegen de nabetaling, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond. Tot slot heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht aan appellant te vergoeden.
3. In hoger beroep heeft appellant - samengevat - aangevoerd dat het beroep bij de rechtbank ook zag op de herziening van de uitkering. Voorts heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Tevens heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte geconcludeerd tot een terugvordering van € 1.137,75 bruto en zich ten onrechte niet uitgelaten over de hoogte van de nabetaling, die onjuist is vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft appellant het hoger beroep beperkt tot de boete, in het bijzonder tot de grond dat geen sprake is geweest van schending van de inlichtingenverplichting nu het Uwv op de hoogte was van het door hem volgen van een opleiding.
4.2.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overwegingen 14 tot en met 16 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Over de vraag of het Uwv zich in dit geval terecht bevoegd heeft geacht tot het opleggen van een boete
4.3.1.
Bij brief van 21 mei 2012 heeft het Uwv aan appellant een zogenoemd definitief participatieplan doen toekomen. In dit plan staan de afspraken vermeld die appellant met de arbeidsdeskundige heeft gemaakt. In de brief staat voorts vermeld dat appellant zich dient te houden aan deze afspraken en dat het schenden van deze afspraken gevolgen kan hebben voor de hulp die appellant van het Uwv krijgt en voor zijn Wajong-uitkering.
4.3.2.
Uit de samenvatting van het participatieplan blijkt dat appellant ten tijde van het opstellen ervan weliswaar heeft gezegd dat hij de MBO-opleiding Maatschappelijke Zorg wil gaan volgen, maar dat op dat moment nog niet bekend is of hij daadwerkelijk kan gaan studeren omdat dit afhankelijk is van zijn financiële situatie. Voorts blijkt dat met appellant de afspraak gemaakt is dat hij, indien hij gaat studeren, een wijzigingsformulier dient in te zenden.
4.3.3.
Vaststaat dat appellant zich niet heeft gehouden aan de afspraak om een wijzigingsformulier aan het Uwv te doen toekomen. Hij heeft nagelaten het Uwv te informeren over het feit dat hij daadwerkelijk een studie is gaan volgen en voorts dat aan hem per 1 september 2012 studiefinanciering is toegekend. Hierdoor heeft appellant zijn inlichtingenverplichting, zoals bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de Wajong geschonden. Nu de afspraken duidelijk in het participatieplan stonden beschreven en appellant ervan op de hoogte was dat het schenden van de afspraken gevolgen kon hebben voor zijn
Wajong-uitkering, kan appellant hiervan niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt worden gemaakt. Het Uwv was dan ook bevoegd een boete op te leggen.
4.4.
Over de hoogte van de boete
4.4.1.
De rechtbank heeft onder verwijzing naar artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, zoals dat ten tijde hier van belang gold, de bestuurlijke boete vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, naar boven afgerond op een veelvoud van
€ 10,-.
4.4.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer CRvB 27 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5914) moet een bestuursorgaan de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en daarbij zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de draagkracht van de overtreder (vergelijk HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:685).
4.4.3.
Ter zitting is vastgesteld dat appellant de boete al heeft betaald. Hij heeft aangevoerd dat de door het Uwv opgelegde, en door de rechtbank verlaagde, boete hem onevenredig belast, omdat hij in de schuldsanering terecht is gekomen. Het verzwijgen van inkomsten is echter een ernstig feit, gelet op het grote belang dat is verbonden aan het verstrekken van de juiste inlichtingen voor de vaststelling van de rechtmatigheid van een uitkering. De in 4.3.3 vastgestelde verwijtbaarheid van appellant, de omstandigheden waaronder hij zijn overtreding heeft begaan en zijn persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding om van een ander bedrag dan € 120,- uit te gaan. Deze boete is hier passend en geboden.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I. Mehagnoul

UM