ECLI:NL:CRVB:2015:4106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en verwijtbare werkloosheid na ontslag op verzoek werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd geoordeeld dat de werknemer niet verwijtbaar werkloos is geworden. De werknemer had op 18 juni 2010 ontslag aangevraagd, dat op 24 juni 2010 door appellante is ingewilligd. De werknemer was eerder ziek gemeld en had een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Na een ontzegging van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, vroeg hij een WW-uitkering aan. Het Uwv verhaalde de kosten van de WW-uitkering op appellante, wat leidde tot bezwaar van appellante. De rechtbank oordeelde dat de werknemer niet verwijtbaar werkloos was, omdat hij feitelijk geen andere keuze had dan zelf ontslag te nemen. Appellante stelde dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan fraude en dat hij zelf ontslag had genomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de werknemer niet verwijtbaar werkloos was en dat de WW-uitkering terecht op appellante was verhaald. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een maatregel tegen appellante, en dat de beslissing van de rechtbank terecht was.