ECLI:NL:CRVB:2015:390
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schorsing, intrekking en terugvordering van toeslag op grond van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die sinds 1988 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, had een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter de uitbetaling van deze toeslag geschorst en later ingetrokken, omdat uit de gemeentelijke basisadministratie bleek dat appellante en haar ex-partner op hetzelfde adres stonden ingeschreven, wat volgens het Uwv duidde op een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank niet had onderkend dat het rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding in strijd was met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, aangezien appellante en haar ex-partner hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en uit hun relatie kinderen waren geboren. De Raad verwierp de stelling van appellante dat zij een zelfstandige woonruimte in de woning van haar ex-partner bewoonde, omdat zij geen eigen voorzieningen had en de ex-partner zeggenschap had over de gemeenschappelijke ruimtes.
De Raad bevestigde dat het Uwv de toeslag terecht had ingetrokken en de onverschuldigd betaalde toeslag terugvorderde. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals haar zwervend bestaan en de verkoop van de woning van haar ex-partner, werden niet als dringende redenen aangemerkt om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.