ECLI:NL:CRVB:2015:3889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
11/7323 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de status van belanghebbende in relatie tot arbeidsongeschiktheidsuitkering en categoraal belanghebbende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Bosch. De zaak betreft de status van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grave als belanghebbende in een geschil over een arbeidsongeschiktheidsuitkering die door het Uwv aan een werknemer was toegekend. Het college had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar dit bezwaar werd niet ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn was overschreden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, maar het college stelde in hoger beroep dat het wel degelijk een processueel belang had, omdat de uitkomst van de Ziektewetprocedure invloed kon hebben op een aanhangige ambtenarenzaak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college als (voormalig) werkgever categoraal belanghebbende is, maar dat er geen sprake was van een concreet procesbelang. De Raad stelde vast dat het college onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de uitspraak over de geschiktheid van de werknemer voor zijn eigen werk in medisch opzicht een essentiële rol speelde in de ambtenarenzaak. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van het college tegen het besluit van 6 mei 2011 ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van een concreet belang bij het indienen van bezwaar of beroep.

Uitspraak

11/ 7323 ZW
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van
14 oktober 2011, 11/1893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grave (college)
[belanghebbende] te [woonplaats] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. A. Kraag, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende heeft mr. M.H.G. in de Braekt, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, een schriftelijke uiteenzetting toegezonden.
Bij brief van 10 februari 2012 heeft mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat, zich, als opvolgend gemachtigde van het college gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Cruijningen. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door mr. In de Braekt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 februari 2011 heeft het Uwv aan belanghebbende met in gang van
15 december 2010 een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend.
1.2.
Het door het college tegen dit besluit ingestelde bezwaar is door het Uwv bij besluit op bezwaar van 6 mei 2011 (bestreden besluit) niet ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de bezwaartermijn.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van het college gegrond verklaard, het besluit van 6 mei 2011 vernietigd en geoordeeld dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van het college dient te nemen met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen.
2.2.
De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij het college als eiser en het Uwv als verweerder is aangeduid:
“Gelet op het feit dat eiser geen eigen risico-drager is maar het belang is gelegen in de ontslagprocedure, kan het verweerder niet worden verweten dat het primaire besluit niet eerder naar eiser is verzonden als
belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is de bezwaartermijn weliswaar reeds op 8 februari 2011 gaan lopen maar dient de termijnoverschrijding verschoonbaar te worden geacht nu eiser zo spoedig mogelijk na kennis te hebben genomen van het besluit en in ieder geval binnen twee weken, een bezwaarschrift heeft ingediend.
3.1.
Het Uwv heeft zich in hoger beroep -samengevat- op het standpunt gesteld dat het college als voormalig werkgever van belanghebbende, gelet op rechtspraak van de Raad, weliswaar categoraal belanghebbende is maar dat geen sprake is van een processueel belang.
3.2.
In verweer heeft het college zich, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad van
23 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:122, op het standpunt gesteld dat het besluit van
8 februari 2011 gebaseerd is op een medische beoordeling die rechtstreeks van invloed zou kunnen zijn op de uitkomst van een eveneens bij de Raad aanhangige ambtenarenzaak waarin belanghebbende partij is. Gelet hierop is er naar het standpunt van het college sprake van zowel een categoraal als processueel belang.
3.3.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu geen sprake meer is van een actuele arbeidsverhouding, er wellicht sprake is van een afgeleid belang maar dat dit onvoldoende is om procesbelang aan te nemen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank in haar uitspraak terecht heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een verschoonbare termijnoverschrijding. In het onderhavige geval dient eerst de vraag te worden beantwoord of de rechtbank terecht het college heeft aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2.
Deze vraag wordt, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad van 5 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4339, bevestigend beantwoord.
4.3.
Ingevolge deze rechtspraak dient het college, als (voormalig) werkgever aangemerkt te worden als categoraal belanghebbende bij besluitvorming van het Uwv over toekenning, herziening of intrekking van een arbeidsongeschiktheidsuitkering van belanghebbende. Dit brengt echter niet reeds mee dat zij ook moet worden geacht een concreet belang te hebben bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep dan wel hoger beroep. Daarvoor is ook vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hoger beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en aan het realiseren daarvan voor het college feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
4.4.
Zoals ter zitting namens het college nogmaals is benadrukt is het belang dat het college in de onderhavige procedure stelt te hebben met name gelegen is in de eveneens bij de Raad aanhangig zijnde ambtenarenprocedure. Indien in de Ziektewetprocedure het oordeel zou zijn dat belanghebbende per 15 december 2010 niet ziek was in de zin van de Ziektewet, dan zou dit een argument voor het college kunnen zijn in de ambtenarenprocedure.
4.5.
Het college heeft hiermee onvoldoende aannemelijk gemaakt belang te hebben bij een uitspraak over de vraag of belanghebbende in medisch opzicht 15 december 2010 geschikt was voor zijn eigen werk. Niet gebleken is dat een dergelijke uitspraak in de ambtenarenzaak een essentiële rol speelt.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 mei 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en M.C. Bruning en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Crum
JvC