ECLI:NL:CRVB:2014:4339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met aandacht voor categoraal belanghebbende
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was eerder door het Uwv (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) beoordeeld als 80 tot 100% arbeidsongeschikt, maar dit werd later herzien. De ex-werkgeefster van de appellant had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de uitkering, wat door het Uwv werd gegrond verklaard, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat het bezwaar van de ex-werkgeefster ten onrechte ontvankelijk was verklaard en dat de rechtbank de medische beoordeling van de verzekeringsarts niet correct had geïnterpreteerd. De Raad oordeelde dat de ex-werkgeefster een concreet belang had bij de procedure, aangezien de uitkomst invloed had op de door haar te betalen premie. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts zijn bevindingen adequaat had onderbouwd.
De Raad concludeerde dat de gronden van de appellant grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies passend waren voor de appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de rol van categoriale belanghebbenden in dergelijke procedures.