ECLI:NL:CRVB:2014:4339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
CRvB 13-2423 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met aandacht voor categoraal belanghebbende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was eerder door het Uwv (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) beoordeeld als 80 tot 100% arbeidsongeschikt, maar dit werd later herzien. De ex-werkgeefster van de appellant had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de uitkering, wat door het Uwv werd gegrond verklaard, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat het bezwaar van de ex-werkgeefster ten onrechte ontvankelijk was verklaard en dat de rechtbank de medische beoordeling van de verzekeringsarts niet correct had geïnterpreteerd. De Raad oordeelde dat de ex-werkgeefster een concreet belang had bij de procedure, aangezien de uitkomst invloed had op de door haar te betalen premie. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts zijn bevindingen adequaat had onderbouwd.

De Raad concludeerde dat de gronden van de appellant grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies passend waren voor de appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de rol van categoriale belanghebbenden in dergelijke procedures.

Uitspraak

13/2423 WIA
Datum uitspraak: 5 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
26 april 2013, 13/401 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft het Uwv nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2014. Namens appellant is verschenen mr. C.J. Driessen, advocaat, en [naam 1], bewindvoerder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 8 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 3 februari 2012 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Appellant krijgt tot 3 januari 2013 een loongerelateerde uitkering. Het bezwaar van
ex-werkgeefster [BV] (de ex-werkgeefster) tegen dit besluit is bij besluit van 24 december 2012 (bestreden besluit) gegrond verklaard, omdat alsnog is vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 3 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat hem ten onrechte geen WIA-uitkering is toegekend. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het bezwaar van de
ex-werkgeefster tegen het besluit van 8 juni 2012 ten onrechte ontvankelijk is verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen dat appellant zonder specifieke begeleiding aan het arbeidsproces kan deelnemen. Ten onrechte is door de rechtbank, in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, aan de verklaring van [naam 2], zijn ex-leidinggevende, niet meer betekenis toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen grotendeels een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank het bezwaar van de ex-werkgeefster tegen het besluit van
8 juni 2012 ontvankelijk geacht. De Raad stelt voorop dat in zijn vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7065, is neergelegd dat het enkele feit dat een werkgeefster als een zogenoemd categoraal belanghebbende heeft te gelden bij besluitvorming van het Uwv over toekenning, herziening of intrekking van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, niet reeds meebrengt dat zij ook moet worden geacht een concreet belang te hebben bij het maken van bezwaar of het instellen beroep dan wel hoger beroep. Daarvoor is ook vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hoger beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en aan het realiseren daarvan voor de betreffende werkgeefster feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. In dit geval heeft de werkgeefster een concreet belang. Het besluit van 8 juni 2012 kan immers gevolgen hebben voor de door haar te betalen gedifferentieerde premie. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6574.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen en conclusies voldoende inzichtelijk en consistent heeft geformuleerd. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen die zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
13 december 2012. Met juistheid heeft de rechtbank verwezen naar de overwegingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zoals weergegeven in de rapporten van 12 december 2012 en 5 maart 2013. Die rapporten bevatten een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op appellants stelling dat er geen functies zijn te vinden die passend zijn voor een op appellant toegespitst functieprofiel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van dossierstudie en gegevens verkregen tijdens de hoorzitting geconcludeerd dat er aanleiding is de beperkingen die de verzekeringsarts in de FML van
16 mei 2012 heeft aangenomen, anders te formuleren. De Raad verwijst naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak daarover heeft overwogen in overweging 6. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarop het Uwv zich baseert, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid daarvan. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de verklaring van [naam 2] niet de betekenis kan worden toegekend die appellant daaraan gehecht wil zien, reeds omdat [naam 2] geen medicus is. De Raad verwijst naar zijn vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2670, waarin de Raad heeft overwogen dat aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) naar vaste rechtspraak een bijzondere waarde toekomt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk. De verklaring van [naam 2], waarmee appellant aannemelijk heeft willen maken dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen, omdat appellant specifieke begeleiding nodig heeft, is niet aan te merken als afkomstig van een regulier medicus.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van 18 december 2012 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport wordt beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Op basis hiervan is aannemelijk gemaakt dat appellant op de datum in geding in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorgehouden functies te vervullen en met die functies tenminste 65% van het maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv heeft met het rapport van 2 september 2013 voorts aannemelijk gemaakt dat alle door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies op de datum in geding voorkomen in het Claim Beoordeling en Borgingssysteem.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul

QH