ECLI:NL:CRVB:2015:122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
12-6057 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAO-uitkering van appellante. De zaak betreft de vraag of appellante recht heeft op een WAO-uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid, zoals bedoeld in artikel 43a van de WAO. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, omdat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellante. De rechtbank had eerder het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt dit oordeel. De Raad stelt vast dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende rekening hebben gehouden met de medische informatie, waaronder een rapport van psychiater H. Kondakçi, en dat de arbeidsdeskundigen overtuigend hebben gemotiveerd dat de geselecteerde functies geen onacceptabel verhoogd risico met zich meebrengen. Appellante heeft in hoger beroep niet kunnen onderbouwen dat haar beperkingen ernstiger zijn dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgelegd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/6057 WAO
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
25 september 2012, 11/6561 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.B.M. Pessers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014. Namens appellante is mr. Pessers verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 mei 2007 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellante met ingang van 21 mei 2007 ingetrokken. Bij beslissing op bezwaar van 5 november 2007 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 mei 2007 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 1 maart 2011 heeft appellante zich bij het Uwv gemeld in verband met ingang van maart 2009 toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts heeft een expertise laten verrichten door psychiater H. Kondakçi. In een rapport van 5 mei 2011 heeft Kondakçi vastgesteld dat de wegrakingen van appellante de voornaamste belemmering vormen om te kunnen werken. Er lijkt een sterke correlatie met ervaren spanningsklachten te zijn. De psychiater diagnosticeert een conversiestoornis. Hij vermeldt dat appellante beperkt is ten aanzien van stress, beperkt in de sociale interactie bij het aangaan van sociale contacten en beperkt ten aanzien van emotionele en psychische belasting. Overschrijding van de beperkte draagkracht zal leiden tot decompensatie met als uiting toename van wegrakingen (zowel in frequentie als heftigheid). De verzekeringsarts van het Uwv heeft na beoordeling van de beschikbare medisch informatie, in zijn rapport van 6 juni 2011 vastgesteld dat waarschijnlijk sprake is van psychogene, niet epileptische aanvallen. Vervolgens heeft de verzekeringsarts de beperkingen en de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juni 2011. Daarin is onder meer vastgelegd dat appellante in verband met wegrakingen is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Hiervan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) drie functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 35%.
1.3.
Bij besluit van 20 juni 2011 heeft het Uwv geweigerd om toepassing te geven aan artikel 43a van de WAO, omdat met ingang van 7 april 2004 geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 14 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende rekening gehouden met de uitkomsten van het rapport van Kondakҫi. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Rekening houdend met de FML van 6 juni 2011 kan de rechtbank zich verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Daarbij heeft de rechtbank onder meer van belang geacht dat de arbeidsdeskundige de gevaren van wegrakingen in verband met het werken aan lopende banden heeft bezien.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkt is als gevolg van wegrakingen en dat met deze beperking de geduide functies niet passend zijn. Appellante kan van het ene op het andere moment boven de lopende band flauwvallen. Ter zitting heeft zij naar voren gebracht dat van een werkgever tewerkstelling van appellante in productiefuncties niet kan worden verlangd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellante op grond van
artikel 43a van de WAO aanspraak heeft op een uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid, gedurende vier weken na maart 2009, de datum waarop naar de mening van appellante sprake is van een verslechterde gezondheidstoestand. Op grond van artikel 43a, eerste lid, van de WAO kan, kort gezegd, een betrokkene aanspraak maken op toekenning van een WAO-uitkering met een wachttijd van vier weken, indien hij binnen vijf jaar na intrekking van een WAO-uitkering arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat op 7 april 2009 geen sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a van de WAO. De Raad verenigt zich met de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zijn geen aanknopingspunten aangetroffen om tot een andersluidend oordeel te komen. In verband met de aanvallen van wegrakingen hebben de verzekeringsartsen appellante beperkt geacht voor werk dat een verhoogd persoonlijk risico vormt (beoordelingspunt 1.9.9.). Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij als gevolg van wegrakingen meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd.
4.3.
Ervanuitgaande dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht niet passend zouden zijn voor appellante. In hun rapporten hebben de arbeidsdeskundigen en de arbeidsdeskundigen bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat in de geselecteerde functies geen sprake is van (onacceptabel) verhoogd risico.
4.4.
De Raad ziet, ten slotte, in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat appellante als gevolg van de aanvallen van wegrakingen kenmerken heeft in verband waarmee van een werkgever redelijkerwijs haar tewerkstelling niet kan worden gevergd.
4.5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Rikhof

HD