ECLI:NL:CRVB:2015:3744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op basis van de Wmo wegens gebrek aan dakloosheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een man van Tibetaanse afkomst die in 2009 Nederland is binnengekomen, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating tot de maatschappelijke opvang. Het college stelde dat er geen sprake was van feitelijke dakloosheid of een concrete dreiging van dakloosheid.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij zich in een uitzichtloze situatie bevond en niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant op basis van de Wmo en de Vreemdelingenwet 2000 geen aanspraak kon maken op maatschappelijke opvang. De Raad concludeerde dat er gedurende de relevante periode, van 23 augustus 2012 tot en met 19 februari 2013, geen situatie van dakloosheid of dreiging van dakloosheid was aangetoond, aangezien de appellant tijdelijk verbleef bij vrienden en kennissen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang te voldoen en de rol van de bestuursrechter in het beoordelen van dergelijke aanvragen.