ECLI:NL:CRVB:2015:3691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een Wubo-aanvraag wegens onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938 in het toenmalig Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet voldoende was aangetoond dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep. Tijdens de zitting op 10 september 2015 is appellante verschenen, bijgestaan door haar vertegenwoordiger J.T. Latuhihin, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante getuige is geweest van mishandelingen van haar grootvader en buurjongen, maar dat deze gebeurtenissen niet voldoen aan de criteria voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo. De Raad oordeelt dat de ervaringen van appellante niet kunnen worden gekwalificeerd als directe betrokkenheid bij excessief geweld, zoals vereist door de wet. De Raad heeft ook overwogen dat de huiszoekingen en bedreigingen die appellante heeft waargenomen niet voldoende zijn om haar aanvraag te ondersteunen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, met de overweging dat de Wubo een beperkte strekking heeft en dat de specifieke oorlogservaringen die in de wet zijn beschreven, niet zijn aangetoond. De uitspraak is gedaan op 22 oktober 2015, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.