ECLI:NL:CRVB:2013:2340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
12-5845 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
  • S.K. Dekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning burger-oorlogsslachtoffer en toekenning toeslag en voorzieningen

Op 7 november 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante had een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door verweerder op 6 juni 2012, omdat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij direct betrokken was bij oorlogsgeweld. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, leidde tot het beroep van appellante.

Tijdens de zitting op 26 september 2013 heeft appellante verklaard dat zij geen duidelijke herinneringen heeft aan de oorlog, maar dat zij wel geluiden van beschietingen heeft gehoord tijdens haar verblijf in een kindertehuis in Groningen. De Raad oordeelde dat deze geluiden niet voldoende zijn om te concluderen dat appellante direct betrokken was bij de oorlogsgebeurtenissen, zoals vereist door de Wubo. De Raad benadrukte dat er concrete gebeurtenissen moeten zijn die onder de werking van de Wubo vallen, zoals verwondingen of directe confrontatie met geweld.

Appellante verwees ook naar haar vermoedelijke joodse afkomst, maar de Raad stelde vast dat dit op zichzelf niet voldoende is voor erkenning onder de Wubo. Daarnaast verzocht appellante om een psychiatrisch onderzoek, maar de Raad oordeelde dat dit pas aan de orde kan komen als er sprake is van erkende oorlogsgebeurtenissen. Aangezien dit niet het geval was, werd het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5845 WUBO
Datum uitspraak: 7 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 oktober 2012, kenmerk BZ01490626 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door [naam gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1941, heeft in september 2011 bij verweerder een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en om toekenning van een toeslag en voorzieningen op grond van die wet.
1.2.
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appelante is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
In artikel 2 van de Wubo is bepaald dat - voor zover hier van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer wordt verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van met de krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, dan wel ten gevolge van handelingen of maatregelen welke door of namens de vijandelijke bezettende macht tegen hem werden gericht, ten gevolge waarvan hij blijvend invalide is geworden. Hieruit volgt dat als eerste voorwaarde geldt dat de aanvrager (direct) betrokken is geweest bij oorlogsgeweld.
2.2.
De Raad kan verweerder volgen in diens standpunt dat in het geval van appellante niet is gebleken van gebeurtenissen die onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. Appellante heeft aangegeven geen echte herinneringen te hebben aan oorlogsgebeurtenissen tijdens de Duitse bezetting. Wel heeft zij tijdens haar verblijf in het kindertehuis in Groningen lawaai gehoord van beschietingen die op betrekkelijk korte afstand hebben plaatsgevonden. Dat op grond van historische gegevens vaststaat dat er beschietingen op enkele honderden meters afstand van het kindertehuis hebben plaatsgevonden, kan op zichzelf niet leiden tot het aannemen van een directe betrokkenheid daarbij zoals de Wubo vereist. Zo is voor een betrokkenheid onder meer van belang of de betrokkene zelf gewond is geraakt of rechtstreeks geconfronteerd is geweest met verwondingen of het omkomen van naasten (CRvB 13 oktober 2011 ECLI:NL:CRVB:2011:BT7670). Appellante heeft daarvan geen melding gemaakt.
2.3.
Appellante heeft nog gewezen op haar vermoedelijk joodse afkomst. Daargelaten de onduidelijkheden hierover, een joodse afkomst alleen is onvoldoende om op basis daarvan aanspraken te kunnen ontlenen aan de Wubo.
2.4.
Tot slot heeft appellante nog verzocht om een onderzoek door een psychiater omdat verweerder dat heeft nagelaten. Aan een medische beoordeling komt verweerder echter pas toe indien één of meer oorlogsgebeurtenissen in de zin van artikel 2 van de Wubo zijn vastgesteld. In het geval van appellante is van erkenning van oorlogsgebeurtenissen geen sprake. Een medische beoordeling kan om die reden niet aan de orde zijn.
2.5.
Het voorgaande brengt mee dat het beroep van appellante ongegrond moet worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2013
(getekend) R. Kooper
(getekend) S.K. Dekker

HD