ECLI:NL:CRVB:2015:3059

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
14-1936 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en geschiktheid van functies voor arbeidsongeschikte appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de toekenning van een WGA-vervolguitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die op 13 februari 2008 uitviel voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur door klachten aan zijn linker schouder, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2012 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%, maar na bezwaar werd dit in 2013 verhoogd naar 45,49%. Appellant betwistte de geschiktheid van de functies archiefmedewerker en medewerker bibliotheek, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat deze functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn klachten. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de functies geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

14/1936 WIA
Datum uitspraak: 9 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 februari 2014, 13/130 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2015. Appellant en mr. van den Os zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Knigge.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 13 februari 2008 wegens klachten aan zijn linker schouder (sleutelbeenfractuur) uitgevallen voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Bij besluit van
17 december 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 10 februari 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend tot 10 augustus 2012.
1.2.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft het Uwv appellant met ingang van 10 augustus 2012 een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellant heeft op 16 juni 2012 en 16 augustus 2012 een melding gedaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding van deze meldingen, alsmede naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 5 juni 2012 gemaakte bezwaar, heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.4.
Bij besluit van 6 december 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het tegen het besluit van 5 juni 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 november 2012/1 december 2012 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 november 2012 ten grondslag gelegd. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is bepaald op 40,82%, waarmee appellant ingedeeld blijft in de klasse 35-45% en waardoor de hoogte van de
WGA-vervolguitkering niet is gewijzigd.
1.5.
Het Uwv heeft bij gewijzigd besluit van 29 november 2013 (bestreden besluit 2) het tegen het besluit van 5 juni 2012 gemaakt bezwaar alsnog gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45,49%, waardoor appellant wordt ingedeeld in de klasse 45-55%. Hieraan heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 november 2013 ten grondslag gelegd.
2.1.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit 2, behoudens voor zover daarin is nagelaten appellant een proceskostenvergoeding toe te kennen, ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen zijn aangenomen voor het gebruik van de rechterschouder en dat appellant, zoals hij ook heeft erkend, de klachten aan deze schouder op geen enkele wijze medisch heeft onderbouwd. Verder is door deze arts toegelicht dat het onderdeel repetitieve handelingen ziet op frequent gebruik van polsen, handen en vingers terwijl appellant beperkt is op het zeer vaak uitvoeren van dezelfde beweging met de schouders.
2.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om appellant te volgen in zijn standpunt dat de functie operator voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271121) en de functie archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (SBC-code 315130) voor hem niet geschikt zouden zijn. De functie operator voedingsmiddelenindustrie is besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en werd door hem geschikt bevonden. Ondanks de zich
1. à 2 keer per uur voordoende piekbelasting, blijft het dagtotaal ruim binnen de gescoorde mogelijkheden. Voor de functie archiefmedeweker, medewerker bibliotheek wordt weliswaar opleidingsniveau VMBO theoretische leerweg gevraagd, maar daarbij wordt geen diploma-eis gesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom appellant gelet op zijn opleidingen en werkervaring beschikt over de benodigde vaardigheden om een interne cursus medische terminologie te volgen en waarom hij in staat wordt geacht een aanvullende opleiding succesvol af te ronden. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 augustus 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR4228).
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de functie met SBC-code 315130 niet geschikt voor hem kan worden geacht. Appellant acht de verwijzing naar de uitspraak van
5 augustus 2011 onbegrijpelijk en voert aan dat hij niet beschikt over het vereiste opleidingsniveau omdat zijn opleidingsniveau niet theoriegericht is. Uit de uitspraak van de Raad van 15 juli 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD7684) blijkt dat bij functies binnen dezelfde SBC-code 315130 vaak wel een diploma wordt vereist.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functie archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (SBC-code 315130) voor appellant geschikt is. De overweging van de rechtbank als verwoord in 2.3 wordt onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, in het bijzonder de verwijzing naar de uitspraak van 15 juli 2008, geeft geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. Zoals namens het Uwv in een arbeidskudig rapport van 16 april 2014 terecht wordt opgemerkt, wordt namens appellant gerefereerd aan functie-eisen binnen een SBC-code waaruit geenszins blijkt dat het om dezelfde functie van archiefmedewerker gaat. Daar komt bij dat sprake is van een groot tijdsverschil met deze zaak. De datum in geding betreft in de aangehaalde uitspraak namelijk 24 augustus 2004, terwijl het Uwv de functies opgenomen in het CBBS actualiseert binnen 18 maanden (of zoveel eerder), juist omdat bekend is dat functie-eisen en functiebelasting in de tijd kunnen veranderen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.W. Akkerman en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

AP