ECLI:NL:CRVB:2015:2930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14/3205 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van het Uwv om besluiten over WW-uitkeringen aan appellante bekend te maken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante, een overheidswerkgever, tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot werkloosheidsuitkeringen van ex-werknemers. Appellante had verzocht om alle dossierstukken over de WW-uitkeringen van haar voormalige werknemers, met als doel haar re-integratietaak te kunnen uitvoeren. Het Uwv weigerde echter om de volledige dossiers te verstrekken, met uitzondering van de besluiten over recht, hoogte en duur van de uitkeringen. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het Uwv verplicht is om alle besluiten over het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte of de duur van werkloosheidsuitkeringen aan appellante bekend te maken, zoals voorgeschreven in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank dat het Uwv terecht had geweigerd om andere dossierstukken te verstrekken, omdat appellante niet voldoende had gemotiveerd waarom deze informatie noodzakelijk was voor haar re-integratietaak. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking kwam.

Appellante had ook verzocht om een proceskostenvergoeding, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een dergelijke vergoeding, aangezien appellante alle relevante besluiten had ontvangen op het moment dat zij beroep had ingesteld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2015.

Uitspraak

14/3205 WW, 14/3206 WW, 14/3207 WW, 14/3208 WW
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 april 2014, 13/5735, 13/5736, 13/5739, 13/5740 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [plaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft K. Mulder hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft vragen van de Raad beantwoord, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Werkloosheidswet (WW) en daarmee belanghebbende bij besluiten over WW-uitkeringen van haar voormalige werknemers. Het Uwv heeft appellante uit dien hoofde een kopie toegezonden van zijn besluiten haar ex-werknemers [werknemer 1] , [werknemer 2] , [werknemer 3] en [werknemer 4] (tezamen: de werknemers) in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering.
1.2.
Appellante heeft het Uwv bij afzonderlijke, gelijkluidende brieven van 28 februari 2013 verzocht om haar alle dossierstukken te doen toekomen over de WW-uitkeringen van de werknemers, waaronder alle besluiten over recht, hoogte en duur van de uitkering. Uit de in die verzoeken genoemde stukken die appellante wil ontvangen, blijkt dat zij in feite heeft gevraagd om de volledige WW-dossiers van de werknemers. Als motivering heeft appellante gesteld dat alle dossierstukken nodig zijn om te onderzoeken en te controleren of het Uwv correct omgaat met haar geld. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de door haar gevraagde informatie ook nodig is voor het uitvoeren van haar re-integratietaak.
1.3.
Bij besluiten van 4 maart 2013 heeft het Uwv beslist op de in 1.2 omschreven verzoeken om informatie. Volgens het Uwv zijn de verzochte stukken niet nodig voor de uitoefening van de re-integratietaak. Besluiten die betrekking hebben op recht, hoogte of duur van de
WW-uitkering zijn (alsnog) aan appellante verstrekt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Bij beslissingen op bezwaar van 25 juli 2013 (bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat voor de uitvoering van de re-integratietaak door appellante stukken over WW-uitkeringen van
ex-werknemers slechts aan haar kunnen worden verstrekt, indien zij noodzakelijk zijn voor de uitoefening van die taak. Volgens het Uwv heeft appellante die noodzaak niet specifiek genoeg gemotiveerd. Het Uwv heeft opgemerkt dat een uitzondering geldt voor besluiten waarbij de uitkeringen worden toegekend en beëindigd, omdat daarmee het begin en het einde van de re-integratietaak worden vastgesteld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante hoe dan ook recht heeft op een afschrift van deze besluiten, omdat zij daarbij belanghebbende is.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dat beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat het voor het uitvoeren van haar re-integratietaak noodzakelijk is dat zij de beschikking heeft over de volledige WW-dossiers, omdat daarin alle informatie die van belang kan zijn voor de re-integratie aanwezig is. Appellante heeft betoogd dat zij niet eerder de inschakeling in de arbeid van voormalige werknemer kan bevorderen dan wanneer zij een compleet beeld en overzicht heeft van de uitkeringssituatie van deze werknemer.
3.2.
Het Uwv heeft zich - onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 19 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3821 - op het standpunt gesteld dat aangezien aan deze procedure een verzoek ten grondslag ligt om het volledige uitkeringsdossier te verstrekken zonder een specifieke motivering van de noodzaak van de verlangde gegevens met het oog op re-integratie, er geen aanleiding bestaat om deze stukken te verstrekken.
3.3.
Bij brieven van 12 en 13 februari 2015 heeft het Uwv appellante bericht dat hij opnieuw is nagegaan of er ten aanzien van werknemers besluiten zijn genomen die nog niet aan appellante bekend zijn gemaakt. Dit is niet het geval gebleken, zodat er volgens het Uwv geen aanleiding bestaat om appellante een proceskostenvergoeding toe te kennen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat alle besluiten van het Uwv over het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte of de duur van werkloosheidsuitkeringen van
ex-werknemers door het Uwv aan appellante bekend moeten worden gemaakt. De verplichting daartoe vloeit rechtstreeks voort uit artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vereist geen voorafgaand verzoek van appellante (vgl. overweging 3.3.1 van de uitspraak van 22 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO7429, en overweging 4.1.2 van de in 3.2 genoemde uitspraak van 19 november 2014).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht geweigerd heeft de door appellante gevraagde stukken uit het uitkeringsdossier van de werknemers te verstrekken is juist voor zover het gaat om andere dossierstukken dan ten aanzien van de werknemers genomen besluiten. Verwezen wordt naar de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.3.1 van de uitspraak van 19 november 2014. Die overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing. Het verzoek om informatie over de werknemers bevat geen specifieke motivering van de noodzaak van de verlangde gegevensverstrekking met het oog op de re-integratie. Weliswaar heeft appellante aangevoerd dat zij [BV] heeft ingeschakeld en aldus vorm heeft gegeven aan haar verplichting om de inschakeling van ex-werknemers te bevorderen, maar niet is gebleken dat de re-integratie van de werknemers daadwerkelijk ter hand was genomen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Appellante heeft gesteld dat zij heeft moeten procederen om alle besluiten over het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte en de duur van de uitkering van werknemer te ontvangen en om die reden om vergoeding van proceskosten verzocht. Het Uwv heeft in een brief de Raad meegedeeld dat:
“inmiddels een centraal meldpunt is ingericht, waar een verzoek van een werkgever om afgifte van stukken en/of besluiten in behandeling wordt genomen met inachtneming van de uitgangspunten zoals geformuleerd in de uitspraak van de CRvB d.d. 19 november 2014. Het is nog niet bekend of UWV in afwijking van de met de sector gemaakte afspraken alle
WW-besluiten voortaan spontaan verstuurt naar de overheidswerkgevers die daar toch prijs op stellen”.
Het standpunt van het Uwv dat er in deze zaak geen aanleiding is om appellante een proceskostenvergoeding toe te kennen, wordt gevolgd. Uit de gedingstukken volgt dat appellante op het moment dat beroep tegen het bestreden besluit werd ingesteld en ook op het moment dat hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak werd ingesteld wel alle ten tijde van het bestreden besluit ten aanzien van werknemers genomen besluiten van het Uwv had ontvangen. Van redelijkerwijs gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb is in dit geval geen sprake. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat daarom geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) B. Fotchind

UM