ECLI:NL:CRVB:2015:2927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14/4124 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van dossierstukken door het Uwv aan overheidswerkgever in het kader van WW-uitkeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verstrekking van dossierstukken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante, een overheidswerkgever. Appellante had verzocht om alle dossierstukken met betrekking tot de WW-uitkering van een voormalige werknemer, met als doel haar re-integratietaak te kunnen uitvoeren. Het Uwv heeft echter alleen de besluiten over recht, hoogte en duur van de uitkering verstrekt en de overige stukken geweigerd, omdat deze niet noodzakelijk zouden zijn voor de re-integratietaak. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en uiteindelijk beroep ingesteld, maar de rechtbank Gelderland heeft het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij het volledige dossier nodig heeft om de re-integratie van de werknemer te bevorderen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen specifieke motivering is gegeven voor de noodzaak van de gevraagde gegevens. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv verplicht is om alle besluiten over het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte of de duur van werkloosheidsuitkeringen aan appellante bekend te maken, maar dat de weigering om andere dossierstukken te verstrekken terecht was. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen proceskostenvergoeding toegekend aan appellante, omdat zij de benodigde besluiten al had ontvangen op het moment van het instellen van beroep en hoger beroep.

Uitspraak

14/4124 WW
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2014, 13/5929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [plaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkneemster] te [woonplaats] (werkneemster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A.E. Leenstra hoger beroep ingesteld.
Werkneemster heeft zich gesteld als derde-belanghebbende.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft vragen van de Raad beantwoord, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Werkloosheidswet (WW) en daarmee belanghebbende bij besluiten over WW-uitkeringen van haar voormalige werknemers. Het Uwv heeft appellante uit dien hoofde een kopie toegezonden van zijn besluit werkneemster in aanmerking te brengen voor een voorschot op een WW-uitkering met ingang van 1 augustus 2012.
1.2.
Appellante heeft het Uwv bij brief van 28 februari 2013 verzocht om haar alle dossierstukken te doen toekomen over de WW-uitkering van werkneemster, waaronder alle besluiten betreffende recht, hoogte en duur van de uitkering. Uit de in het verzoek opgenomen lijst van stukken die appellante wil ontvangen, blijkt dat zij in feite heeft gevraagd om het volledige WW-dossier van werkneemster. Als motivering heeft appellante gesteld dat alle dossierstukken nodig zijn om te controleren of het Uwv correct omgaat met haar geld. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de door haar gevraagde informatie ook nodig is voor het uitvoeren van haar re-integratietaak.
1.3.
Bij besluit van 4 maart 2013 heeft het Uwv beslist op het in 1.2 omschreven verzoek om stukken. Volgens het Uwv zijn de gevraagde stukken niet nodig voor de uitoefening van de re-integratietaak. Besluiten die betrekking hebben op recht, hoogte of duur van de WW-uitkering zijn (alsnog) aan appellante verstrekt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat voor de uitvoering van de re-integratietaak door appellante stukken betreffende WW-uitkeringen van ex-werknemers slechts aan haar kunnen worden verstrekt, indien zij noodzakelijk zijn voor de uitoefening van die taak. Volgens het Uwv heeft appellante die noodzaak niet specifiek genoeg gemotiveerd. Het Uwv heeft opgemerkt dat een uitzondering geldt voor besluiten waarbij de uitkering wordt toegekend en beëindigd, omdat daarmee het begin en het einde van de re-integratietaak worden vastgesteld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante hoe dan ook recht heeft op een afschrift van deze besluiten, omdat zij daarbij belanghebbende is.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dat beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat het voor het uitvoeren van haar re-integratietaak noodzakelijk is dat zij de beschikking heeft over het volledige WW-dossier, omdat daarin alle informatie die van belang kan zijn voor de re-integratie aanwezig is. Appellante heeft betoogd dat zij niet eerder de inschakeling in de arbeid van een voormalige werknemer kan bevorderen dan wanneer zij een compleet beeld en overzicht heeft van de uitkeringssituatie van deze werknemer.
3.2.
Het Uwv heeft zich - onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 19 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3821 - op het standpunt gesteld dat aangezien aan deze procedure een verzoek ten grondslag ligt om het volledige uitkeringsdossier te verstrekken zonder een specifieke motivering van de noodzaak van de verlangde gegevens met het oog op re-integratie, er geen aanleiding bestaat om deze stukken te verstrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat alle besluiten van het Uwv betreffende het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte of de duur van werkloosheidsuitkeringen van ex-werknemers door het Uwv aan appellante bekend moeten worden gemaakt. De verplichting daartoe vloeit rechtstreeks voort uit artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vereist geen voorafgaand verzoek van appellante (vgl. overweging 3.3.1 van de uitspraak van 22 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO7429, en overweging 4.1.2 van de in 3.2 genoemde uitspraak van 19 november 2014).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht geweigerd heeft de door appellante gevraagde stukken uit het uitkeringsdossier van werkneemster te verstrekken is juist voor zover het gaat om andere dossierstukken dan ten aanzien van werkneemster genomen besluiten. Verwezen wordt naar de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.3.1 van de uitspraak van 19 november 2014. Die overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing. Het verzoek om informatie over werkneemster bevat geen specifieke motivering van de noodzaak van de verlangde gegevensverstrekking met het oog op de re-integratie. Weliswaar heeft appellante aangevoerd dat zij [BV] heeft ingeschakeld en aldus vorm heeft gegeven aan haar verplichting om de inschakeling van ex-werknemers te bevorderen, maar niet is gebleken dat de re-integratie van werkneemster daadwerkelijk ter hand was genomen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Appellante heeft gesteld dat zij heeft moeten procederen om alle besluiten over het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte en de duur van de uitkering van werkneemster te ontvangen en om die reden om vergoeding van proceskosten verzocht. Het Uwv heeft in een brief de Raad meegedeeld dat:
“inmiddels een centraal meldpunt is ingericht, waar een verzoek van een werkgever om afgifte van stukken en/of besluiten in behandeling wordt genomen met inachtneming van de uitgangspunten zoals geformuleerd in de uitspraak van de CRvB d.d. 19 november 2014. Het is nog niet bekend of UWV in afwijking van de met de sector gemaakte afspraken alle WW-besluiten voortaan spontaan verstuurt naar de overheidswerkgevers die daar toch prijs op stellen”.
Het standpunt van het Uwv dat er in deze zaak geen aanleiding is om appellante een proceskostenvergoeding toe te kennen, wordt gevolgd. Uit de gedingstukken volgt dat appellante op het moment dat beroep tegen het bestreden besluit werd ingesteld en ook op het moment dat hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak werd ingesteld wel alle ten tijde van het bestreden besluit ten aanzien van werkneemster genomen besluiten van het Uwv had ontvangen. Van redelijkerwijs gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb is in dit geval geen sprake. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat daarom geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) B. Fotchind

UM