ECLI:NL:CRVB:2015:2924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14/3204 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van het Uwv om besluiten over WW-uitkeringen aan de werkgever bekend te maken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante, een overheidswerkgever, had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om alle dossierstukken met betrekking tot de WW-uitkering van een voormalige werknemer. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, met de motivatie dat er geen wettelijke grondslag was om de gevraagde stukken te verstrekken. Appellante stelde dat zij deze informatie nodig had voor de uitvoering van haar re-integratietaak. De Raad oordeelde dat het Uwv verplicht is om alle besluiten over het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte of de duur van werkloosheidsuitkeringen van ex-werknemers aan de werkgever bekend te maken. Dit volgt uit artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vereist geen voorafgaand verzoek van de werkgever. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld. De kosten voor rechtsbijstand werden begroot op € 1.704,50, en het Uwv werd ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 811,-.

Uitspraak

14/3204 WW
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 april 2014, 13/2342 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werknemer] (werknemer)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft K. Mulder hoger beroep ingesteld.
Namens werknemer heeft mr. J.J. Bakker zich gesteld als derde-belanghebbende.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft vragen van de Raad beantwoord, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Werkloosheidswet (WW) en daarmee belanghebbende bij besluiten over WW-uitkeringen van haar voormalige werknemers. Het Uwv heeft appellante uit dien hoofde een kopie toegezonden van zijn besluit haar werknemer in aanmerking te brengen voor een
WW-uitkering met ingang van 17 november 2008.
1.2.
Appellante heeft het Uwv bij brief van 18 oktober 2012 verzocht om haar alle dossierstukken te doen toekomen over de WW-uitkering van werknemer, waaronder alle besluiten met betrekking tot recht, hoogte en duur van de uitkering. Uit de in het verzoek opgenomen lijst van stukken die appellante wil ontvangen, blijkt dat zij in feite heeft gevraagd om het volledige WW-dossier van werknemer. Als motivering heeft appellante gesteld dat zij gerechtigd is om te controleren of werknemer zich houdt aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WW.
1.3.
Bij besluit van 22 november 2012 heeft het Uwv afwijzend beslist op het in 1.2 omschreven verzoek om stukken op de grond dat er volgens het Uwv geen wettelijke grondslag is om appellante een afschrift van deze stukken te verstrekken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarin heeft zij aangevoerd dat de door haar gevraagde informatie ook nodig is voor het uitvoeren van haar re-integratietaak. Bij beslissing op bezwaar van 15 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat voor de uitvoering van de re-integratietaak door appellante stukken met betrekking tot WW-uitkeringen van ex-werknemers slechts aan haar kunnen worden verstrekt, indien zij noodzakelijk zijn voor de uitoefening van die taak. Volgens het Uwv heeft appellante die noodzaak niet specifiek genoeg gemotiveerd. Het Uwv heeft opgemerkt dat een uitzondering geldt voor besluiten waarbij de uitkering wordt toegekend en beëindigd, omdat daarmee het begin en het einde van de re-integratietaak worden vastgesteld. Omdat het Uwv heeft verzuimd appellante afschriften toe te zenden van alle besluiten over recht, hoogte en duur van de WW-uitkering heeft het Uwv de ontbrekende stukken alsnog aan appellante toegezonden. In verband met de gegrondverklaring van het bezwaar heeft het Uwv een vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten toegekend van in totaal € 944,-.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dat beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat het voor het uitvoeren van haar re-integratietaak noodzakelijk is dat zij de beschikking heeft over het volledige WW-dossier, omdat daarin alle informatie die van belang kan zijn voor de re-integratie aanwezig is. Appellante heeft betoogd dat zij niet eerder de inschakeling in de arbeid van een voormalige werknemer kan bevorderen dan wanneer zij een compleet beeld en overzicht heeft van de uitkeringssituatie van deze werknemer.
3.2.
Het Uwv heeft zich - onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 19 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3821 - op het standpunt gesteld dat aangezien aan deze procedure een verzoek ten grondslag ligt om het volledige uitkeringsdossier te verstrekken zonder een specifieke motivering van de noodzaak van de verlangde gegevens met het oog op re-integratie, er geen aanleiding bestaat om deze stukken te verstrekken.
3.3.
Bij brief van 12 februari 2015 heeft het Uwv alsnog appellante afschriften verstrekt van een aantal ten aanzien van werknemer genomen besluiten, waaronder nog niet eerder toegezonden besluiten over het behoud van WW-uitkering tijdens vakantie. Het Uwv heeft te kennen gegeven te kunnen instemmen met een veroordeling in de proceskosten van appellante conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat alle besluiten van het Uwv over het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte of de duur van werkloosheidsuitkeringen van ex-werknemers door het Uwv aan appellante bekend moeten worden gemaakt. De verplichting daartoe vloeit rechtstreeks voort uit artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vereist geen voorafgaand verzoek van appellante (vgl. overweging 3.3.1 van de uitspraak van 22 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO7429, en overweging 4.1.2 van de in 3.2 genoemde uitspraak van 19 november 2014).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht geweigerd heeft de door appellante gevraagde stukken uit het uitkeringsdossier van werknemer te verstrekken is juist voor zover het gaat om andere dossierstukken dan ten aanzien van werknemer genomen besluiten. Verwezen wordt naar de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.3.1 van de uitspraak van 19 november 2014. Die overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing. Het verzoek om informatie over werknemer bevat geen specifieke motivering van de noodzaak van de verlangde gegevensverstrekking met het oog op de re-integratie. Weliswaar heeft appellante aangevoerd dat zij [BV] heeft ingeschakeld en aldus vorm heeft gegeven aan haar verplichting om de inschakeling van ex-werknemers te bevorderen, maar niet is gebleken dat de re-integratie van werknemer daadwerkelijk ter hand was genomen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
5.1.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten voor in beroep en in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Die kosten worden begroot op € 1.704,50. Voor vergoeding van griffierecht met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb bestaat eveneens aanleiding.
5.2.
Werknemer heeft eveneens verzocht om vergoeding van proceskosten. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is echter niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.704,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 811,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) B. Fotchind

UM