ECLI:NL:CRVB:2015:2923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14/3447 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om stukken uit het uitkeringsdossier van werknemer te verstrekken

In deze zaak heeft appellante, een overheidswerkgever, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar toegang te verlenen tot het volledige uitkeringsdossier van een voormalige werknemer. Appellante had verzocht om alle dossierstukken met betrekking tot de WW-uitkering van de werknemer, met als doel de rechtmatigheid van de toekenning en uitbetaling van de uitkering te onderzoeken. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen wettelijke grondslag was om de gevraagde stukken te verstrekken, omdat appellante niet specifiek genoeg had gemotiveerd waarom deze informatie noodzakelijk was voor haar re-integratietaak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv weliswaar verplicht is om besluiten over WW-uitkeringen aan appellante bekend te maken, maar dat dit niet geldt voor andere dossierstukken zonder een specifieke motivering van de noodzaak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de gevraagde stukken niet hoefde te verstrekken, met uitzondering van de besluiten die betrekking hebben op de toekenning en beëindiging van de uitkering. Appellante had niet aangetoond dat de re-integratie van de werknemer daadwerkelijk ter hand was genomen, wat haar verzoek om informatie verder ondermijnde.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante recht had op een proceskostenvergoeding in beroep, omdat zij had moeten procederen om de besluiten van het Uwv te ontvangen. De kosten werden vastgesteld op € 980,-, en het Uwv werd ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 318,-. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 augustus 2015.

Uitspraak

14/3447 WW
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2014, 13/2735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft K. Mulder hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft vragen van de Raad beantwoord, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Werkloosheidswet (WW) en daarmee belanghebbende bij besluiten over WW-uitkeringen van haar voormalige werknemers. Het Uwv heeft appellante uit dien hoofde een kopie toegezonden van zijn besluit haar ex-werknemer [naam] (werknemer) in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering met ingang van 6 oktober 2010.
1.2.
Appellante heeft het Uwv bij brief van 13 december 2012 verzocht om haar alle dossierstukken te doen toekomen over de WW-uitkering van werknemer, waaronder alle besluiten over recht, hoogte en duur van de uitkering. Uit de in het verzoek opgenomen lijst van stukken die appellante wil ontvangen, blijkt dat zij in feite heeft gevraagd om het volledige WW-dossier van werknemer. Als motivering heeft appellante gesteld dat alle dossierstukken nodig zijn om te onderzoeken in hoeverre sprake is van een terechte en rechtmatige toekenning en uitbetaling van de uitkering.
1.3.
Bij besluit van 24 december 2012 heeft het Uwv afwijzend beslist op het in 1.2 omschreven verzoek om stukken op de grond dat er volgens het Uwv geen wettelijke grondslag is om appellante een afschrift van deze stukken te verstrekken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarin heeft zij aangevoerd dat de door haar gevraagde informatie ook nodig is voor het uitvoeren van haar re-integratietaak. Bij beslissing op bezwaar van 19 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat voor de uitvoering van de
re-integratietaak door appellante stukken met betrekking tot WW-uitkeringen van
ex-werknemers slechts aan haar kunnen worden verstrekt, indien zij noodzakelijk zijn voor de uitoefening van die taak. Volgens het Uwv heeft appellante die noodzaak niet specifiek genoeg gemotiveerd. Het Uwv heeft opgemerkt dat een uitzondering geldt voor besluiten waarbij de uitkering wordt toegekend en beëindigd, omdat daarmee het begin en het einde van de re-integratietaak worden vastgesteld. Het Uwv heeft voorts gesteld dat appellante al op
27 maart 2012 alle relevante stukken over recht, hoogte en duur van de
WW-uitkering van werknemer zijn toegezonden.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dat beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat het voor het uitvoeren van haar
re-integratietaak noodzakelijk is dat zij de beschikking heeft over het volledige WW-dossier, omdat daarin alle informatie die van belang kan zijn voor de re-integratie aanwezig is. Appellante heeft betoogd dat zij niet eerder de inschakeling in de arbeid van een voormalige werknemer kan bevorderen dan wanneer zij een compleet beeld en overzicht heeft van de uitkeringssituatie van deze werknemer.
3.2.
Het Uwv heeft zich - onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 19 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3821 - op het standpunt gesteld dat aangezien aan deze procedure een verzoek ten grondslag ligt om het volledige uitkeringsdossier te verstrekken zonder een specifieke motivering van de noodzaak van de verlangde gegevens met het oog op re-integratie, er geen aanleiding bestaat om deze stukken te verstrekken.
3.3.
Bij brief van 29 januari 2015 heeft het Uwv erop gewezen dat appellante in april 2014 opnieuw een verzoek heeft ingediend om stukken uit het WW-dossier van werknemer te verstrekken. In reactie op dit verzoek van appellante heeft het Uwv appellante op 29 april 2014 afschriften verstrekt van alle besluiten over recht, duur en hoogte van de WW-uitkering van werknemer.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat alle besluiten van het Uwv met betrekking tot het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte of de duur van werkloosheidsuitkeringen van ex-werknemers door het Uwv aan appellante bekend moeten worden gemaakt. De verplichting daartoe vloeit rechtstreeks voort uit artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vereist geen voorafgaand verzoek van appellante (vgl. overweging 3.3.1 van de uitspraak van 22 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO7429, en overweging 4.1.2 van de in 3.2 genoemde uitspraak van 19 november 2014).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht geweigerd heeft de door appellante gevraagde stukken uit het uitkeringsdossier van werknemer te verstrekken is juist voor zover het gaat om andere dossierstukken dan ten aanzien van werknemer genomen besluiten. Verwezen wordt naar de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.3.1 van de uitspraak van
19 november 2014. Die overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing. Het verzoek om informatie over werknemer bevat geen specifieke motivering van de noodzaak van de verlangde gegevensverstrekking met het oog op de re-integratie. Weliswaar heeft appellante aangevoerd dat zij [BV] heeft ingeschakeld en aldus vorm heeft gegeven aan haar verplichting om de inschakeling van ex-werknemers te bevorderen, maar niet is gebleken dat de re-integratie van werknemer daadwerkelijk ter hand was genomen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Appellante heeft gesteld dat zij heeft moeten procederen om alle besluiten over het recht, het geldend maken van het recht, de hoogte en de duur van de uitkering van werknemer te ontvangen en om die reden om vergoeding van proceskosten verzocht. Het Uwv heeft in een brief de Raad meegedeeld dat:
“inmiddels een centraal meldpunt is ingericht, waar een verzoek van een werkgever om afgifte van stukken en/of besluiten in behandeling wordt genomen met inachtneming van de uitgangspunten zoals geformuleerd in de uitspraak van de CRvB d.d. 19 november 2014. Het is nog niet bekend of UWV in afwijking van de met de sector gemaakte afspraken alle WW-besluiten voortaan spontaan verstuurt naar de overheidswerkgevers die daar toch prijs op stellen”.
Het standpunt van het Uwv dat er geen aanleiding is om appellante een proceskostenvergoeding toe te kennen, wordt niet gevolgd. Uit de gedingstukken volgt dat appellante op het moment dat beroep tegen het bestreden besluit werd ingesteld nog steeds niet alle ten tijde van het bestreden besluit ten aanzien van werknemer genomen besluiten van het Uwv had ontvangen. Het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, brengt mee dat in dit geval sprake is van redelijkerwijs gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Voor een veroordeling in de proceskosten in beroep van appellante bestaat daarom aanleiding. Dit geldt niet voor de proceskosten in hoger beroep, aangezien appellante ten tijde van het instellen van het hoger beroep wel over alle besluiten ten aanzien van werknemer beschikte. De te vergoeden proceskosten voor in beroep verleende rechtsbijstand worden begroot op € 980,-. Voor de gevraagde veroordeling van in bezwaar gemaakte kosten bestaat geen grond, omdat niet is voldaan aan artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Voor vergoeding van griffierecht in beroep met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb bestaat eveneens aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 318,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) B. Fotchind

HD