ECLI:NL:CRVB:2015:2851

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/566 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijzondere bijstand en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Aalten

In deze zaak gaat het om de herziening van bijzondere bijstand die aan appellant is toegekend door het college van burgemeester en wethouders van Aalten. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van inrichting en verhuizing, maar het college heeft deze bijstand omgezet in een geldlening omdat appellant niet aan de voorwaarden had voldaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet bevoegd was om de om niet toegekende bijzondere bijstand om te zetten in een geldlening, omdat de kosten van een verhuisbusje en inrichting niet als duurzame gebruiksgoederen kunnen worden aangemerkt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de herziening van de bijstand.

Daarnaast is er een terugvordering aan de orde. De Raad stelt vast dat de bijzondere bijstand kan worden teruggevorderd indien niet aan de voorwaarden is voldaan. Appellant heeft slechts een deel van de kosten verantwoord en heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de besteding van de bijstand. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de ten onrechte betaalde bijzondere bijstand terug te vorderen. De terugvordering slaagt, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten van appellant worden vergoed door het college.

Uitspraak

14/566 WWB
Datum uitspraak: 25 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 november 2013, 13/4187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Aalten (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Twigt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 18 juli 2012 heeft het college aan appellant bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van, voor zover hier van belang, inrichting en verhuizing tot een bedrag van
€ 1.580,-.
1.2.
Het college heeft de bijzondere bijstand toegekend om niet en onder de voorwaarde dat appellant de bijstand dient te besteden voor het doel waarvoor deze is toegekend. Daarbij is vermeld dat appellant de bijstand dient te besteden aan de kosten van het huren van een voertuig voor de verhuizing (€ 80,-) en aan de kosten van verf/behang en materiaal om de vloeren te bedekken (€ 1.500,-). Bij niet nakoming van deze voorwaarden kan de toegekende bijzondere bijstand worden omgezet in leenbijstand en wordt deze teruggevorderd. Tevens is aan appellant meegedeeld dat in de maand december 2012 een onderzoek zal plaatsvinden ter controle op de bestedingen.
1.3.
Het college heeft appellant naar aanleiding van het heronderzoek ter controle op de juistheid van de bestedingen in de gelegenheid gesteld om aankoopbonnen over te leggen. Appellant heeft onder andere de volgende stukken overgelegd:
- nota in verband met de aanschaf van een koelkast;
- nota in verband met de aanschaf van laminaat tot een bedrag van € 564,02 bij [bedrijf 1] ;
- nota’s van [bedrijf 2] met als datum 4 juli 2012 en 8 oktober 2012 tot een bedrag
van € 551,16;
- bankafschriften waaruit onder meer de betaling aan [bedrijf 1] van € 564,02 blijkt.
Appellant heeft ter toelichting aan het college meegedeeld dat hij geen nota heeft van de kosten van het huren van een verhuisbusje.
1.4.
Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft het college de toegekende bijzondere bijstand voor de kosten van het verhuisbusje en van woninginrichting herzien en tot een bedrag van
€ 1.015,98 omgezet in een geldlening. Tevens heeft het college dit bedrag van appellant teruggevorderd op de grond dat appellant de verstrekte bijzondere bijstand niet heeft besteed aan de kosten van een verhuisbusje en slechts een bedrag van € 564,02 heeft besteed aan de
in 1.2 vermelde kosten van woninginrichting.
1.5.
Bij besluit van 16 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 oktober 2012 ongegrond verklaard. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om het niet rechtmatig bestede bedrag van € 1.015,98 van appellant terug te vorderen. Thans wordt echter nog niet tot invordering overgegaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij onvoldoende duidelijkheid van het college heeft gekregen over het begrip inrichtingskosten, zodat hem niet kan worden verweten dat hij verkeerd heeft geïnterpreteerd wat daaronder valt. Appellant heeft voorts duidelijk gemaakt op welke manier hij het verhuisbusje heeft betaald en verder heeft hij geen bewijs. Het had op de weg van het college gelegen te bezien of de aan andere zaken uitgegeven bijzondere bijstand kan vallen onder een nieuwe aanvraag. Tenslotte komt appellant door de terugvordering in zware financiële nood.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Herziening: omzetting in leenbijstand
4.1.
In het toekenningsbesluit van 18 juli 2012 heeft het college bepaald dat aan appellant bijzondere bijstand wordt verleend om niet. Daarbij heeft het college onder meer als voorwaarde gesteld dat appellant de aan hem toegekende bijzondere bijstand dient te besteden aan de kosten van het huren van een voertuig voor de verhuizing (€ 80,-) en aan de kosten van verf/behang en materiaal om de vloeren te bedekken (€ 1.500,-). Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
4.2.
Ingevolge artikel 48, eerste en tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), voor zover hier van belang, wordt, tenzij in deze wet anders is bepaald, de bijstand verleend om niet. Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.3.
Ingevolge artikel 51 van de WWB kan bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel om niet.
4.4.
De kosten van een verhuisbusje, verf/behang en vloerbedekking worden niet aangemerkt als duurzame gebruiksgoederen. Zie ook de uitspraak van 17 februari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO3928.
4.5.
Nu zich evenmin omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b van de WWB, was het college niet bevoegd om de om niet toegekende bijzondere bijstand om te zetten in bijstand in de vorm van een geldlening.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het bestreden besluit voor zover het de herziening betreft van de vorm waarin de bijzondere bijstand is toegekend niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat het hoger beroep, voor zover dat ziet op de herziening, slaagt. Zowel het bestreden besluit als de aangevallen uitspraak dienen te worden vernietigd, voor zover het de herziening van de toegekende bijzondere bijstand betreft.
Terugvordering
4.7.
Zoals in 4.1 is overwogen is het toekenningsbesluit waarbij de bijzondere bijstand onder voorwaarden is toegekend, onherroepelijk geworden. Uitgangspunt is daarom dat de
bijzondere bijstand kan worden teruggevorderd, indien niet aan de voorwaarden is voldaan.
4.8.
De beroepsgrond dat het begrip inrichtingskosten voor appellant niet duidelijk was, slaagt niet. In het besluit van 18 juli 2012 is duidelijk omschreven voor welke kosten de bijstand is bedoeld. Voor zover daarover bij appellant onduidelijkheid bestond, had het op zijn weg gelegen om een nadere toelichting te vragen van het college, wat hij heeft nagelaten.
4.9.
Ook de beroepsgrond dat appellant de besteding van de bijzondere bijstand in verband met het verhuisbusje voldoende heeft verantwoord, slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat appellant in eerste instantie heeft verklaard dat hij geen nota heeft van de kosten van het huren van een busje en vervolgens in bezwaar een verklaring van een vriend heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij € 255,- heeft betaald aan deze vriend. Bij de hoorzitting heeft appellant verklaard dat hij € 60,- voor het busje heeft betaald. Appellant heeft dus tegenstrijdige verklaringen afgelegd in verband met de verantwoording van de bijzondere bijstand voor de huur van een verhuisbusje. Hierdoor heeft appellant niet inzichtelijk gemaakt dat hij de bijzondere bijstand daadwerkelijk heeft besteed aan de huur van het verhuisbusje en tot welk bedrag.
4.10.
Dat betekent dat vaststaat dat appellant van het totaalbedrag van € 1.580,- alleen een bedrag van € 564,02 heeft kunnen verantwoorden als besteed aan de kosten die zijn opgesomd in het toekenningsbesluit.
4.11.
Anders dan appellant meent, had het college niet hoeven bezien of voor de andere uitgaven die hij heeft gedaan, zoals de koelkast, bijzondere bijstand mogelijk was. Een betrokkene die aanspraak op bijstand wenst te maken, is zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de daartoe strekkende aanvraag. Appellant heeft bij de aanvraag verwezen naar een bijlage die zou vermelden op welke kosten zijn aanvraag om inrichtingskosten betrekking had, maar hij heeft deze bijlage niet bijgevoegd. Hij heeft voorts geen bezwaar gemaakt tegen de toekenning van bijstand voor de kosten zoals opgenomen in het besluit van 18 juni 2012. Als appellant vervolgens voor andere kosten een beroep wilde doen op bijstand, had het op zijn weg gelegen daarvoor een afzonderlijke aanvraag in te dienen.
4.12.
Appellant heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering van de verleende bijstand af te zien. Appellant stelt door de terugvordering in financiële problemen te geraken. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2869) zijn dringende redenen slechts gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien tot invordering wordt overgegaan. Het college is nog niet tot invordering overgegaan. Bovendien heeft appellant bij invordering als schuldenaar de bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De door hem aangevoerde financiële problemen heeft appellant daarbij niet nader onderbouwd, zodat het college ook daarmee geen rekening had hoeven houden.
4.13.
Uit 4.7 tot en met 4.12 vloeit voort dat het college bevoegd was de ten onrechte betaalde bijzondere bijstand van € 1.015,98 van appellant terug te vorderen. Dit betekent dat het hoger beroep voor zover dat ziet op de terugvordering niet slaagt.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten daarvan worden begroot op in totaal € 980,- voor de proceskosten in beroep en in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de herziening;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 mei 2013 voor zover het deze
herziening betreft;
- herroept het besluit van 24 oktober 2012 voor zover het de herziening betreft;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en F. Hoogendijk en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.M. Fleuren

HD