ECLI:NL:CRVB:2015:2804

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
13/427 WAJONG-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over medische grondslag en arbeidsongeschiktheid in WAJONG-zaak

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 5 augustus 2015, wordt de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) behandeld. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. De Raad heeft psychiater dr. E. van Duijn ingeschakeld als deskundige, wiens rapportage blijk geeft van zorgvuldig onderzoek. De Raad constateert dat er een gebrek kleeft aan de medische grondslag van het bestreden besluit, omdat het Uwv niet voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad oordeelt dat een finale beoordeling van appellantes aanspraken nog niet mogelijk is, omdat niet duidelijk is of er voldoende passende arbeidsmogelijkheden voor haar beschikbaar zijn. De Raad draagt het Uwv op om het geconstateerde gebrek binnen zes weken te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

13/427 WAJONG -T
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van
19 december 2012, 12/10134 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.J. Ladrak, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere
- medische - stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 juli 2013 heeft appellante nadere - medische - stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ladrak. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft psychiater dr. E. van Duijn als deskundige benoemd. Deze heeft op 3 februari 2014 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het deskundigenrapport ingezonden. Op verzoek van de Raad heeft de deskundige bij nader rapport van 4 juni 2014 enkele aanvullende vragen van de Raad beantwoord. Partijen hebben hun zienswijze op het nadere rapport van de deskundige naar voren gebracht.
Bij brief van 29 juli 2014 heeft de Raad een nadere vraagstelling aan de deskundige voorgelegd, waarop door de deskundige bij brief van 15 augustus 2014 gereageerd is. Partijen hebben hun zienswijze op de brief van de deskundige kenbaar gemaakt.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitvoerige weergave van de feiten wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 10 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3783, heeft het Uwv op 1 oktober 2012 een besluit op bezwaar genomen (bestreden besluit). Het Uwv heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat appellante de geselecteerde functies, gezien de onveranderde belastbaarheid, nog steeds moet kunnen verrichten en zij per 1 januari 2010 minder dan 25% arbeidsongeschikt is te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv en het gewijzigde inzicht van de artsen van het Uwv. De rechtbank overweegt daartoe dat het Uwv de medische situatie van appellante heeft beoordeeld per 15 januari 1985, de dag dat appellante 17 jaar werd en gedurende haar opleiding op het VWO en conservatorium. De rechtbank acht het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig en heeft in de aangevoerde gronden onvoldoende aanleiding gezien de beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden. De ingebrachte medische stukken bieden daarvoor ook geen aanknopingspunten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante haar stelling dat zij vanaf haar 17e tot een jaar na het afronden van haar opleiding aan het conservatorium, maar ook daarna, meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen, niet met medische gegevens onderbouwd. Het Uwv heeft dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, terecht vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanwege in de periode na de 17e verjaardag althans in het jaar na afronding van de opleiding aan het conservatorium bestaande arbeidsongeschiktheid, of in 2006 en daarna.
3. Appellante heeft in hoger beroep gemotiveerd de aangevallen uitspraak bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals is uiteengezet in de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dient, omdat appellante is geboren in 1968, de beoordeling van haar aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
4.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.3.
Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ingevolge artikel 6, eerste lid van de AAW, zoals deze bepaling ten tijde van belang luidde:
de verzekerde van 17 jaar of ouder die arbeidsongeschikt wordt indien hij in het jaar onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, inkomen heeft verworven uit of in verband met het verrichten van arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven;
de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is; zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, derde lid, van de AAW biedt de mogelijkheid bij of krachtens algemene maatregelen van bestuur om, kort gezegd, een regeling te treffen voor verzekerden zonder inkomen. In het op artikel 6, derde lid, van de AAW gebaseerde Besluit aanwijzing verzekerden zonder inkomen (Koninklijk besluit van 28 april 1980, Stb. 263), is in artikel 2 bepaald dat een student, dat wil zeggen degene wiens voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding, geacht wordt in het jaar onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop arbeidsongeschiktheid was ingetreden een inkomen te hebben verworven in een omvang als in dit artikel omschreven. Op grond van artikel 6, zesde lid van de toenmalige AAW wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degenen die minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
4.4.
In het kader van de beantwoording van de onder r.o 4.3 geformuleerde vragen is psychiater dr. E. van Duijn als deskundige ingeschakeld. Deze arts heeft op 3 februari 2014 gerapporteerd. Desgevraagd heeft hij op 4 juni 2014 en 15 augustus 2014 aanvullend gerapporteerd, waarin hij met name over 1995 heeft vermeld meer beperkingen aanwezig te achten dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 september 2009 opgenomen. Per 28 oktober 2007 acht de deskundige appellante verdergaand beperkt. Over de periode 1997 tot 2007 is er volgens de deskundige weinig informatie.
Zoals de Raad meermalen heeft overwogen, dient als uitgangspunt te gelden dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde, deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het deskundigenrapport geeft blijk van zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen.
4.5.
Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals geformuleerd in het rapport van 1 oktober 2014 doet hier niet aan af. In dit kader wordt van belang geacht dat deze arts in dit rapport te kennen geeft geen reden te hebben te twijfelen aan de door de deskundige vastgestelde psychiatrische beperkingen en de vertaling daarvan naar beperkingen in arbeid, geldend in 1995 en daarna, wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in grote lijnen gevolgd. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geplaatste kanttekeningen over handelingstempo en urenbeperkingen zijn niet dusdanig medisch onderbouwd dat hieruit moet worden afgeleid dat de deskundige de belastbaarheid van appellante op deze aspecten heeft onderschat. Hiervan uitgaande moet worden vastgesteld dat het Uwv niet geheel van de juiste beperkingen van appellante is uitgegaan, zodat er een gebrek kleeft aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Voor finale beoordeling van appellantes aanspraken is van belang dat bekend wordt of, uitgaande van de door de deskundige aangegeven beperkingen, geldend voor 1995 en daarop volgende jaren voldoende arbeidsmogelijkheden voor appellante geselecteerd kunnen worden die voor haar passend waren te achten.
4.6.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv de medische beperkingen van appellante heeft onderschat. In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet wordt het Uwv opgedragen het in overweging 4.5 geconstateerde gebrek te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) R.L. Rijnen

AP