In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een te veel ontvangen WW-uitkering door betrokkene. De Raad oordeelde dat betrokkene in oktober 2012 te veel WW-uitkering had ontvangen, maar dat zij aan de voorwaarden van het interne beleid van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voldeed om slechts het netto bedrag terug te betalen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die had geoordeeld dat de terugvordering op brutoniveau moest plaatsvinden. De Raad stelde vast dat betrokkene niet tijdig had aangegeven dat zij het te veel ontvangen bedrag niet wilde behouden, maar dat de late besluitvorming van het Uwv haar in de weg had gestaan om dit te doen. De Raad benadrukte dat de interne gedragslijn van het Uwv, die stelt dat terugvordering op brutoniveau alleen plaatsvindt als de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat in fiscale zin is afgesloten, correct was toegepast. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de terugvordering over de maanden februari en september 2012 op brutoniveau moest plaatsvinden. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze het beroep van betrokkene tegen de brutering van de WW-uitkering gegrond verklaarde, en heeft het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 980,-.