ECLI:NL:CRVB:2015:2520
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak heeft appellante, die zich per 8 december 2011 ziek meldde wegens tumoren in haar linkerborst, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar re-integratieverplichtingen oplegde. Appellante had eerder een uitkering op basis van de Ziektewet ontvangen en was van mening dat het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan de Bijstelling plan van aanpak onzorgvuldig was. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 17 juni 2015 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens beoordeeld of appellante voldoende procesbelang had bij haar hoger beroep. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het Uwv na de indiening van het hoger beroep had vastgesteld dat de ZW-uitkering van appellante na 104 weken eindigde. Dit betekende dat de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) was verstreken, en dat er geen re-integratieverplichtingen meer golden.
De Raad concludeerde dat appellante geen procesbelang meer had, aangezien de re-integratieverplichtingen alleen van toepassing zijn gedurende de wachttijd. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep was dat het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 juli 2015.