ECLI:NL:CRVB:2014:3956
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake re-integratieverplichting en uitkering WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door drs. P.L.H.A. Petrovics, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat de re-integratieverplichting die aan hem was opgelegd in het kader van de Ziektewet (ZW) alleen van toepassing was gedurende de wachttijd voor de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), en deze wachttijd inmiddels was verstreken.
De appellant had in zijn hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het verweerschrift van het Uwv niet had doorgezonden, waardoor hij zich niet goed kon verdedigen. Tevens stelde hij dat er ten tijde van het instellen van beroep nog procesbelang aanwezig was, omdat hij op dat moment nog een uitkering ontving en een sanctie kon worden opgelegd. De Raad overwoog dat er geen maatregel was opgelegd in verband met de re-integratieverplichting en dat de appellant geen bezwaar had gemaakt tegen een eerder besluit van het Uwv, waardoor zijn recht op uitkering was komen te vervallen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad benadrukte dat het hebben van een formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier M. Crum aanwezig.