ECLI:NL:CRVB:2015:2461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
12-3665 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en hoortoestellen voor buschauffeur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WIA-uitkering en de vergoeding van hoortoestellen. De Raad constateert dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet heeft voldaan aan de eerdere opdracht van de Raad om de werksituatie van de appellant, die als buschauffeur werkt, te onderzoeken. Dit onderzoek was noodzakelijk om te bepalen of de hoortoestellen die de appellant heeft aangeschaft, noodzakelijk zijn voor zijn specifieke werksituatie.

De Raad heeft vastgesteld dat de hoortoestellen vrijwel uitsluitend zijn geïndiceerd voor de werksituatie van de appellant en dat het Uwv niet heeft aangetoond dat goedkopere alternatieven mogelijk zijn. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de appellant recht heeft op een vergoeding van € 1.062,22 voor de hoortoestellen. Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de wettelijke rente over dit bedrag en de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.960,- bedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van besluiten door het Uwv, vooral als het gaat om de specifieke eisen die voortvloeien uit de werksituatie van de betrokkenen. De Raad heeft ook aangegeven dat de noodzaak van de hoortoestellen niet alleen voor de werksituatie geldt, maar ook in de privésfeer van belang is, wat de noodzaak van de vergoeding onderstreept.

Uitspraak

12/3665 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2012, 11/4925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Na een tussenuitspraak van de Raad van 21 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3853, heeft het Uwv nadere stukken ingediend.
Appellant heeft zijn zienswijze daarover naar voren gebracht.
De Raad heeft het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar de tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nagelaten te onderzoeken of in de specifieke werksituatie van appellant bijzondere eisen worden gesteld aan het gehoor. In zijn rapporten is de arbeidsdeskundige evenmin ingegaan op de vraag in hoeverre de specificaties van de hoortoestellen zijn ingegeven door de werksituatie van appellant, dan wel een ander toestel zou voldoen. De Raad heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen nader te onderzoeken welke eisen in de specifieke werksituatie van appellant worden gesteld ten aanzien van het gehoor. Het Uwv zal daarbij tevens moeten onderzoeken in hoeverre uit deze eisen voortvloeit dat appellant is aangewezen op gebruik van de hoortoestellen waarvoor een vergoeding is gevraagd.
2.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 17 december 2014 verwezen naar de eerder uitgebrachte rapporten. In een brief van 23 december 2014 heeft het Uwv vermeld dat de arbeidsdeskundige geen aanleiding heeft gezien om een nader onderzoek te doen naar de werksituatie van appellant. Dit omdat appellant volgens de KNO-arts is aangewezen op een hoortoestel dat tevens als tinnitusmaskeerder dienst moet doen, ongeacht welke werkzaamheden hij uitvoert. Gezien de klachten van appellant is het evident dat hij nooit goedkopere toestellen heeft kunnen aanschaffen, omdat door de KNO-arts additionele eisen zijn gesteld vanwege een medische beperking.
2.2.
Appellant heeft te kennen gegeven dat het Uwv het door de Raad geconstateerde gebrek niet heeft hersteld.
3.1.
De Raad stelt vast dat het Uwv in de brief van 23 december 2014 heeft erkend dat appellant gelet op zijn gehoorsituatie, ongeacht de werkzaamheden die hij uitvoert, is aangewezen op een duurder toestel. De Raad begrijpt het antwoord van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zo, dat erkend wordt dat appellant het geavanceerde toestel voor zijn werk nodig heeft. Het door het Uwv ter zitting van 16 mei 2014 ingenomen standpunt dat met een goedkoper toestel kan worden volstaan, wordt kennelijk niet langer gehandhaafd. De noodzaak van de aanschaf van de hoortoestellen type Hit pro LIHO staat hiermee vast.
3.2.
De Raad stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nagelaten uitvoering te geven aan de opdracht van de Raad om een onderzoek in te stellen naar de werksituatie van appellant, toegesneden op de specifieke eisen die voortvloeien uit zijn werksituatie. Onder deze omstandigheden ziet de Raad, mede gelet op de door appellant verstrekte informatie van de KNO-arts en de audicien, zoals weergegeven in overweging 4.6 van de tussenuitspraak, aanleiding om aan te nemen dat de hoortoestellen vrijwel uitsluitend geïndiceerd zijn voor de specifieke werksituatie van appellant als buschauffeur binnen de stadsregio [woonplaats].
3.3.
Mede in het licht van de uitspraak van 1 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1281, acht de Raad in dit geval niet van betekenis dat de hoortoestellen die voor de werksituatie zijn aangeschaft, ook ten goede komen in de privésfeer. Gelet op het bovenstaande is niet gebleken dat sprake is van een werksituatie die geen hogere eisen stelt aan de aanschaf van een hoortoestel. Een situatie als bedoeld in de uitspraak van 24 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:342, doet zich dan ook niet voor.
3.4.
Uit de overwegingen 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het Uwv het gebrek in het bestreden besluit niet heeft hersteld. Dat betekent dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het (primaire) besluit van 15 juni 2011 te herroepen en te bepalen dat de voorziening wordt toegekend tot een bedrag van
€ 1.062,22.
3.5.
Appellant heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over het ten onrechte niet vergoede bedrag. Dit verzoek komt voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente over het bedrag van € 1.062,22 moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
4. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. De proceskosten worden begroot op € 490,- in bezwaar (indienen bezwaarschrift), op € 980,- in beroep (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting) en op € 490,- in hoger beroep (indienen hoger beroepschrift), in totaal € 1.960,-

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 oktober 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het besluit van 15 juni 2011 en bepaalt dat de voorziening wordt toegekend tot een bedrag van € 1.062,22;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 14 oktober 2011;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als in overleg is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,- ;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal
€ 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H.P.C. Venema en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) R.E. Bakker
((getekend) R.L. Rijnen
UM 7 juli 2015