In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WIA-uitkering en de vergoeding van hoortoestellen. De Raad constateert dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet heeft voldaan aan de eerdere opdracht van de Raad om de werksituatie van de appellant, die als buschauffeur werkt, te onderzoeken. Dit onderzoek was noodzakelijk om te bepalen of de hoortoestellen die de appellant heeft aangeschaft, noodzakelijk zijn voor zijn specifieke werksituatie.
De Raad heeft vastgesteld dat de hoortoestellen vrijwel uitsluitend zijn geïndiceerd voor de werksituatie van de appellant en dat het Uwv niet heeft aangetoond dat goedkopere alternatieven mogelijk zijn. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de appellant recht heeft op een vergoeding van € 1.062,22 voor de hoortoestellen. Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de wettelijke rente over dit bedrag en de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.960,- bedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van besluiten door het Uwv, vooral als het gaat om de specifieke eisen die voortvloeien uit de werksituatie van de betrokkenen. De Raad heeft ook aangegeven dat de noodzaak van de hoortoestellen niet alleen voor de werksituatie geldt, maar ook in de privésfeer van belang is, wat de noodzaak van de vergoeding onderstreept.