In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van de kosten van hoortoestellen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De betrokkene, die een auditieve beperking heeft, had op 20 januari 2011 een aanvraag ingediend voor deze vergoeding, maar het Uwv weigerde dit op 9 februari 2011. De reden voor de afwijzing was dat de hoortoestellen niet uitsluitend voor de werksituatie waren geïndiceerd, maar ook voor de privésituatie. De rechtbank Almelo had in een eerdere uitspraak het bezwaar van de betrokkene gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de hoortoestellen ook in de privésfeer gebruikt konden worden, zonder dat dit relevant was voor de vergoeding. De Raad benadrukte dat volgens artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een vergoeding alleen kan worden verleend als de voorziening vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie. De bezwaararbeidsdeskundige had geconcludeerd dat er in de werksituatie van de betrokkene geen hogere eisen aan de hoortoestellen werden gesteld dan in de leefsfeer, wat de Raad bevestigde.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het primaire besluit had herroepen en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de vergoeding voor de hoortoestellen had afgewezen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van de WIA. De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke indicatie voor de werksituatie bij aanvragen voor voorzieningen op basis van de WIA.