ECLI:NL:CRVB:2014:342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
12-5180 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding kosten hoortoestellen op basis van WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van de kosten van hoortoestellen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De betrokkene, die een auditieve beperking heeft, had op 20 januari 2011 een aanvraag ingediend voor deze vergoeding, maar het Uwv weigerde dit op 9 februari 2011. De reden voor de afwijzing was dat de hoortoestellen niet uitsluitend voor de werksituatie waren geïndiceerd, maar ook voor de privésituatie. De rechtbank Almelo had in een eerdere uitspraak het bezwaar van de betrokkene gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de hoortoestellen ook in de privésfeer gebruikt konden worden, zonder dat dit relevant was voor de vergoeding. De Raad benadrukte dat volgens artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een vergoeding alleen kan worden verleend als de voorziening vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie. De bezwaararbeidsdeskundige had geconcludeerd dat er in de werksituatie van de betrokkene geen hogere eisen aan de hoortoestellen werden gesteld dan in de leefsfeer, wat de Raad bevestigde.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het primaire besluit had herroepen en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de vergoeding voor de hoortoestellen had afgewezen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van de WIA. De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke indicatie voor de werksituatie bij aanvragen voor voorzieningen op basis van de WIA.

Uitspraak

12/5180 WIA
Datum uitspraak: 24 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
22 augustus 2012, 11/907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft[v.K.], werkzaam bij [ACT], een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door[v.K.].

OVERWEGINGEN

1.1. Ten tijde in geding volgde betrokkene de (voltijdse) hoger beroepsopleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening en liep zij in dat kader stage. Sinds 2009 verrichtte zij naast haar studie werkzaamheden bij Meetpoint voor Kids. Dit werk houdt in dat zij één keer per maand een weekend een groep kinderen begeleidt. In verband met haar auditieve beperking heeft betrokkene hoortoestellen (op de proef) aangeschaft. Betrokkene heeft op 20 januari 2011 bij het Uwv een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van de hoortoestellen.
1.2. Bij besluit van 9 februari 2011 heeft appellant geweigerd deze vergoeding toe te kennen. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 juli 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 9 februari 2011 ongegrond verklaard. Appellant heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de voorziening niet uitsluitend en alleen wordt gebruikt voor het werk.
2.1. In het kader van de beroepsprocedure heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van
2 mei 2012 appellant in de gelegenheid gesteld om het in de tussenuitspraak omschreven motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Bij brief van 4 juni 2012 heeft appellant zich, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige, op het (nadere) standpunt gesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige nader heeft onderzocht of er in de werksituatie van betrokkene bijzondere eisen aan het gehoor worden gesteld en dat is geconcludeerd dat er in de werksituatie geen hogere eisen aan de hoortoestellen worden gesteld dan in de leefsfeer.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, met bepalingen over de proceskosten en het griffierecht, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 9 februari 2011 herroepen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat betrokkene een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van de hoortoestellen wordt toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente en dat de uitspraak in de plaats van het bestreden besluit treedt. Kort samengevat heeft de rechtbank geoordeeld dat nu appellant niet heeft betwist dat betrokkene haar hoortoestellen nodig heeft in haar werksituatie het niet van betekenis is dat de hoortoestellen ook ten goede komen aan de privésfeer en de studie.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep - kort gezegd - aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat niet slechts relevant is of de voorziening noodzakelijk is voor de werksituatie, maar dat ook moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat de voorziening is geïndiceerd, dan wel vrijwel uitsluitend noodzakelijk is voor de werksituatie. Daarvan is hier geen sprake omdat geen sprake is van een werksituatie waarin hogere eisen aan de hoortoestellen worden gesteld dan in de leef- en studiesfeer.
3.2. Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is - voor zover van belang - bepaald dat het Uwv aan een persoon met een naar het oordeel van het Uwv structurele functionele beperking, die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, op aanvraag voorzieningen kan toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
In artikel 35, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet WIA - voor zover van
belang - worden onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid verstaan de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de persoon zijn afgestemd
.Op grond van artikel 35, vijfde lid, van de Wet WIA kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
4.2.
Aan artikel 35, vijfde lid, van de Wet WIA is uitvoering gegeven door vaststelling van het Reïntegratiebesluit (Stb. 2005, 622). Artikel 2, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit bepaalt dat een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de WIA niet wordt verleend indien het een voorziening betreft die a) algemeen gebruikelijk is of b) waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is. Ingevolge het tweede lid van artikel 2 van het Reïntegratiebesluit kan, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een in dat lid bedoelde voorziening worden verleend indien deze dient ter vergoeding van voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is en die vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.
4.3.
Uit artikel 35 van de Wet WIA gelezen in verbinding met artikel 2 van het Reïntegratiebesluit volgt dat appellant slechts een voorziening in de vorm van een vergoeding van de kosten van een hoortoestel verleent indien de voorziening vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.
4.4.
Appellant heeft zijn standpunt dat niet is voldaan aan de in artikel 2, tweede lid, van het Reïntegratiebesluit gestelde eis gebaseerd op de bevindingen van de bezwaararbeidsdeskundige. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat er in de werksituatie van betrokkene geen hogere eisen aan de hoortoestellen worden gesteld dan in de leefsfeer. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat betrokkene in haar werkzaamheden bij Meetpoint voor Kids geen zwaardere gehooreisen ontmoet dan welke de opleiding, inclusief de stages, stellen aan haar gehoor.
4.5.
De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige, zodat appellant zijn standpunt op die bevindingen mocht baseren. Betrokkene heeft geen gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan aan de juistheid van die bevindingen. In het bijzonder volgt die twijfel niet uit de verklaring van klinisch fysicus audioloog G.J.R. Koldewijn. Ook op basis van de door betrokkene ter zitting gegeven toelichting dat de betreffende hoortoestellen als beste in staat zijn om de zeer wisselende geluidssituaties te compenseren en dat zij deze ook zou hebben aangeschaft indien zij niet bij Meetpoint voor Kids werkzaam zou zijn geweest, is voor de Raad vast komen te staan dat de specificaties van de hoortoestellen niet zijn ingegeven door de werksituatie. Betrokkene zou in de privésfeer niet met minder geavanceerde hoortoestellen kunnen volstaan.
4.6.
De rechtbank heeft haar oordeel mede doen steunen op vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1281, waarin is geoordeeld dat, indien de werksituatie de aanschaf van een hoortoestel nodig maakt, niet van betekenis is dat dit specifiek voor de werksituatie aangeschafte hoortoestel ook ten goede komt in de privésfeer. Dit brengt echter niet mee dat in de situatie zoals die van betrokkene waarin de werksituatie geen hogere eisen stelt aan de aanschaf van een hoortoestel, het Uwv gehouden is tot vergoeding over te gaan. Alleen indien de hoortoestellen vrijwel uitsluitend zijn geïndiceerd voor de specifieke werksituatie van betrokkene zou het niet relevant zijn dat zij de hoortoestellen ook in de privésituatie kon gebruiken. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Appellant heeft dan ook terecht en op goede gronden de voorziening in de vorm van een vergoeding van de kosten van de hoortoestellen afgewezen.
5.
Gelet op het overwogene onder 4.3. tot en met 4.6 volgt dat het beroep van appellant slaagt. Omdat eerst in beroep bij de rechtbank een arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit is gegeven, heeft de rechtbank het beroep terecht gegrond verklaard, het bestreden besluit terecht vernietigd en terecht een proceskostenveroordeling uitgesproken evenals een vergoeding van het griffierecht. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het primaire besluit heeft herroepen, zelf in de zaak heeft voorzien en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit worden geheel in stand gelaten.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het primaire besluit is herroepen en is bepaald dat betrokkene een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van de hoortoestellen wordt toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente, en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

QH