ECLI:NL:CRVB:2014:3853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
12-3665 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over vergoeding van hoortoestellen in het kader van WIA

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 21 november 2014, wordt de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van de resterende kosten van hoortoestellen door het UWV beoordeeld. Appellant, werkzaam als buschauffeur, had op 21 maart 2011 een aanvraag ingediend voor een vergoeding van € 1.062,- voor hoortoestellen, nadat zijn ziektekostenverzekering een deel van de kosten had vergoed. Het UWV had de aanvraag afgewezen, stellende dat in de werksituatie van appellant geen specifieke eisen aan de hoortoestellen werden gesteld. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep stelt de Raad dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de specifieke eisen die aan de hoortoestellen in de werksituatie van appellant worden gesteld.

De Raad oordeelt dat het UWV moet onderzoeken of de hoortoestellen zijn geïndiceerd voor de specifieke werksituatie van appellant als buschauffeur. De Raad wijst op de noodzaak om te kijken naar de eisen die voortvloeien uit de werksituatie en of de hoortoestellen voldoen aan deze eisen. De Raad geeft het UWV de opdracht om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zodat er een finale beslechting van het geschil kan plaatsvinden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige voorbereiding en onderzoek door het UWV bij aanvragen voor voorzieningen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

Uitspraak

12/3665 WIA-T
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 mei 2012, 11/4925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. van Leeuwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als buschauffeur bij openbaar vervoerbedrijf [naam werkgever], binnen de stadsregio[naam regio]. In verband met gehoorverlies en oorsuizen heeft appellant twee tinnitusmaskeerders/hoortoestellen aangeschaft. De ziektekostenverzekering van appellant heeft een bedrag van € 1.525,- vergoed. Appellant heeft op 21 maart 2011 bij het Uwv een aanvraag ingediend voor vergoeding van de resterende kosten van de hoortoestellen, te weten € 1.062,-.
1.2.
Bij besluit van 15 juni 2011 heeft het Uwv geweigerd de gevraagde vergoeding toe te kennen. Het Uwv heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat in de werksituatie van appellant geen specifieke eisen worden gesteld aan de hoortoestellen. Het bezwaar tegen het besluit van 15 juni 2011 is bij besluit van 14 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
In het kader van de beroepsprocedure heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 7 december 2011 geconcludeerd dat in de werksituatie van appellant geen aspecten voorkomen die aanleiding geven om een ander of duurder hoortoestel aan te schaffen dan nodig is voor het algemeen dagelijks leven. De arbeidsdeskundige heeft, onder verwijzing naar de Regeling eisen Geschiktheid 2000 van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, geconcludeerd dat doofheid en slechthorendheid geen gevolg hebben voor veilige deelname aan het verkeer.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zijn standpunt op de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mocht baseren.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij in zijn functie van chauffeur van volle stadsbussen vaak aan druk verkeer deelneemt en dat het van essentieel belang is dat hij omgevingsgeluiden goed kan onderscheiden. Ook is het van belang dat appellant signalen van onraad binnen de bus kan opvangen en daar adequaat op kan reageren. Appellant heeft onder meer verwezen naar een brief van 22 augustus 2011 van KNO-arts J.J. Dool, een brief van
7 september 2011 van P&O adviseur RET Bus A. Tissingh, een brief van 24 augustus 2011 van bedrijfsarts K. Thomassen en een brief van 12 september 2011 van audicien B. van Rij.
3.2.
In een rapport van 19 juli 2012 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat noch de bedrijfsarts noch de P&O adviseur specifieke eisen heeft vermeld waaraan een hoortoestel in de werksituatie van appellant zou moeten voldoen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht en op goede gronden de gevraagde voorziening in de vorm van een vergoeding van de kosten van de hoortoestellen heeft afgewezen.
4.2.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is - voor zover van belang - bepaald dat het Uwv aan een persoon met een naar het oordeel van het Uwv structurele functionele beperking, die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, op aanvraag voorzieningen kan toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
In artikel 35, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet WIA - voor zover van belang - worden onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid verstaan de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de persoon zijn afgestemd. Op grond van artikel 35, vijfde lid, van de Wet WIA kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
4.3.
Aan artikel 35, vijfde lid, van de Wet WIA is uitvoering gegeven door vaststelling van het Reïntegratiebesluit (Stb. 2005, 622). Artikel 2, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit bepaalt dat een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA niet wordt verleend indien het een voorziening betreft die a) algemeen gebruikelijk is of b) waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is. Ingevolge het tweede lid van artikel 2 van het Reïntegratiebesluit kan, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een in dat lid bedoelde voorziening worden verleend indien deze dient ter vergoeding van voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is en die vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.
4.4.
Uit artikel 35 van de Wet WIA gelezen in verbinding met artikel 2 van het Reïntegratiebesluit volgt dat het Uwv slechts een voorziening in de vorm van een vergoeding van de kosten van een hoortoestel verleent indien de voorziening vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.
4.5.
Indien de werksituatie de aanschaf van een hoortoestel nodig maakt, is volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1281, niet van betekenis dat dit specifiek voor de werksituatie aangeschafte hoortoestel ook ten goede komt in de privésfeer. In zijn uitspraak van
24 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:342, heeft de Raad geoordeeld dat dit niet meebrengt dat in een situatie waarin de werksituatie geen hogere eisen stelt aan de aanschaf van een hoortoestel, het Uwv gehouden is tot vergoeding over te gaan. Alleen indien de hoortoestellen vrijwel uitsluitend zijn geïndiceerd voor de specifieke werksituatie van betrokkene is het niet relevant dat de hoortoestellen ook in de privésituatie gebruikt worden.
4.6.
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij de hoortoestellen van het type Hit Pro LIHO nodig heeft in de werksituatie onder meer verwezen naar een brief van
22 augustus 2011 van KNO-arts Dool. De KNO-arts schrijft dat bij appellant sprake is van een gehoorverlies beiderzijds met een gemiddelde van 45 dB links en 48 dB rechts. De ervaring van de KNO-arts is dat de goedkopere toestellen niet voldoende in staat zijn om het spraakverstaan in rumoerige situaties te optimaliseren, hetgeen wel beter verwacht kan worden van de geavanceerdere toestellen. De goedkopere toestellen ondersteunen vaak enkel het gesprek in zogenaamde één op één situaties. Appellant heeft verder verwezen naar de brief van 12 september 2011, waarin audicien Van Rij schrijft dat de Hit Pro LIHO onderscheidend is van een gewoon hoortoestel, omdat deze is uitgerust met Adaptieve Directionality en lawaaimanagement. Het richtinggevoelige systeem verbetert de stem-in-lawaai-verhouding in moeilijke luistersituaties door bewegende en statische stoorbronnen van opzij en van achteren tegelijkertijd te onderdrukken.
4.7.
De Raad is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bij de beoordeling van de gevraagde voorziening dient te onderzoeken of de hoortoestellen geïndiceerd zijn voor de specifieke werksituatie van appellant. Dit onderzoek dient te zijn toegesneden op de specifieke eisen die voortvloeien uit de werksituatie van appellant als buschauffeur binnen de stadsregio [woonplaats].
4.8.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn nadere rapport van 19 juli 2012 ten aanzien van de eisen die aan het gehoor worden gesteld geen onderscheid gemaakt tussen de chauffeur en de passagiers in een bus. Hij heeft in zijn rapport volstaan met de opmerking dat beide een optimaal verstaan moeten hebben zodat zij elkaar kunnen verstaan en begrijpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nagelaten te onderzoeken of in de specifieke werksituatie van appellant bijzondere eisen worden gesteld aan het gehoor. In zijn rapporten is de arbeidsdeskundige evenmin ingegaan op de vraag in hoeverre de specificaties van de hoortoestellen zijn ingegeven door de werksituatie van appellant, dan wel een ander toestel zou voldoen.
4.9.
Nu het Uwv onvoldoende heeft onderzocht of de hoortoestellen zijn geïndiceerd voor de specifieke werksituatie van appellant, moet worden geoordeeld dat de voorbereiding van het bestreden besluit onzorgvuldig en onvoldoende is geweest. Het Uwv zal nader dienen te onderzoeken welke eisen in de specifieke werksituatie van appellant worden gesteld ten aanzien van het gehoor. Het Uwv zal tevens dienen te onderzoeken in hoeverre uit deze eisen voortvloeit dat appellant is aangewezen op gebruik van de hoortoestellen waarvoor een vergoeding is gevraagd.
5. Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H.P.C. Venema en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.P. Ketting

NK