ECLI:NL:CRVB:2015:2207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
12-4840 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening gedifferentieerde WAO-premie en vergoeding wettelijke rente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft een verzoek van [de B.V.] om herberekening van de gedifferentieerde WAO-premie over de jaren 2000 tot en met 2005, alsook om vergoeding van wettelijke rente. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv de wettelijke rente vanaf 1 juli van het premiejaar moest vergoeden, maar het Uwv was van mening dat dit niet terecht was. De Raad heeft vastgesteld dat [de B.V.] geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de besluiten tot vaststelling van de WAO-premie, wat betekent dat de schade mede aan [de B.V.] kan worden toegerekend. De Raad heeft geoordeeld dat de hoogte van de schade vanaf de ontvangst van de gegevens door het Uwv niet geheel aan [de B.V.] is toe te rekenen, en heeft bepaald dat het Uwv wettelijke rente verschuldigd is vanaf 1 april 2006. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van [de B.V.].

Uitspraak

12/4840 WAO, 12/5035 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
22 augustus 2012, 12/591 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam B.V.]., gevestigd te [vestigingsplaats] ([de B.V.])
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juni 2015
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en namens [de B.V.] heeft mr. B. van Bekkum, werkzaam bij Robidus Adviesgroep B.V. (Robidus), ook hoger beroep ingesteld.
Het Uwv en [de B.V.] hebben beide een verweerschrift ingediend.
Vervolgens hebben zowel het Uwv als [de B.V.] nog enige brieven aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/354 WAO, plaatsgehad op 7 november 2014. Namens [de B.V.] zijn daarbij verschenen mr. B. van Bekkum en mr. D. Loen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.R.H. Min. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft bij diverse besluiten voor de jaren 2000 tot en met 2005 de gedifferentieerde WAO-premie voor [de B.V.] vastgesteld. De vaststelling van de gedifferentieerde premie is voor die jaren steeds berekend op basis van de WAO-uitkeringen die het Uwv in respectievelijk de jaren 1998 tot en met 2003 aan (ex-)werknemers van [de B.V.] heeft betaald. In die besluiten is ook steeds het totaal bedrag van in die jaren betaalde uitkeringen vermeld. [de B.V.] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze besluiten.
1.2.
In juni 2005 hebben het Uwv en Robidus een convenant afgesloten waarbij is afgesproken dat het Uwv zogenoemde WAO-instroomlijsten zal verstrekken aan Robidus, opdat laatstgenoemde kan beoordelen of de gedifferentieerde WAO-premie van haar cliënten in het verleden juist is vastgesteld. Het Uwv heeft vervolgens de WAO-instroomlijsten met betrekking tot (ex-)werknemers van [de B.V.] verstrekt.
1.3.
Bij brieven van 30 december 2005, 21 maart 2006, 7 februari 2007 en 28 juni 2007 is namens [de B.V.] verzocht om herberekening van de gedifferentieerde WAO-premie over de jaren 1999 tot en met 2005. Tevens is verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de te restitueren premie.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluiten van 20 maart 2009 de door [de B.V.] verschuldigde gedifferentieerde WAO-premie over de jaren 2000, 2001, 2002, 2003 en 2005 nader vastgesteld. Dit heeft geleid tot de restitutie van een premiebedrag van in totaal € 107.388,02.
1.5.
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het Uwv over de gerestitueerde WAO-premie wettelijke rente toegekend aan [de B.V.] over het tijdvak van 7 februari 2007 tot 6 respectievelijk
20 maart 2009, zijnde de dag waarop het restitutiebedrag is betaald. Tevens is vertragingsschade toegekend. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat bij de beoordeling of er een verplichting bestaat tot het vergoeden van wettelijke rente wordt getoetst of sprake is van een onrechtmatig besluit, of er sprake is van causaal verband en of er maatregelen zijn genomen om de schade te beperken. Het Uwv is van oordeel dat [de B.V.] geen maatregelen heeft genomen om de schade te beperken, nu [de B.V.] geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de besluiten waarbij de gedifferentieerde WAO-premie is vastgesteld en [de B.V.] eerst op 7 februari 2007 alle relevante gegevens heeft aangedragen om te kunnen beslissen op het verzoek om herziening.
1.6.
Vervolgens hebben het Uwv en Robidus een overeenkomst gesloten waarbij is afgesproken dat voor [de B.V.] en een andere werkgever proefprocedures gevoerd zullen worden. In die procedures wordt de vraag aan rechtbanken en de Centrale Raad van Beroep voorgelegd of het Uwv terecht de verzoeken - van een groot aantal op een bijlage bij de overeenkomst vermelde werkgevers - om vergoeding van wettelijke rente vanaf 1 juli van het premiejaar waarover premie wordt gerestitueerd heeft afgewezen en terecht de wettelijke rente heeft vergoed met ingang van het moment waarop een volledig gemotiveerd verzoek om herziening is ingediend of dat een ander moment als moment van schadebeperkende handeling moet worden aangemerkt.
1.7.
Bij beslissing op bezwaar van 27 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [de B.V.] tegen het besluit van 31 oktober 2011 ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat gedurende de periode eind 2006 tot eind 2008 over premierestituties na een daartoe strekkend verzoek samengestelde rente is vergoed per 1 juli van het betreffende premiejaar, maar dat deze handelwijze eind 2008 is gestopt nadat was geconstateerd dat die handelwijze niet overeenstemde met de gangbare werkwijze van het Uwv.
2. De rechtbank heeft onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad overwogen dat bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Omdat de onrechtmatigheid, de causaliteit en de toerekenbaarheid niet in geschil zijn, heeft de rechtbank zich beperkt tot de schadebeperkingsplicht als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank heeft geoordeeld dat [de B.V.] niet heeft voldaan aan de verplichting de schade zoveel mogelijk te beperken, door geen rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluiten tot vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie. Het Uwv heeft volgens de rechtbank daarom in zoverre terecht eerst met ingang van 7 februari 2007 wettelijke rente vergoed. Over het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank overwogen dat op het moment waarop [de B.V.] het herzieningsverzoek in 2007 indiende en vroeg om vergoeding van wettelijke rente, sprake was van een gangbare praktijk waarbij - als een herzieningsverzoek gegrond werd verklaard - steeds de wettelijke rente werd vergoed vanaf 1 juli van het betreffende premiejaar. Dit betekent volgens de rechtbank dat ook het geval van [de B.V.] op dezelfde wijze behandeld dient te worden. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij wettelijke rente wordt vergoed vanaf 7 februari 2007 en zelf in de zaak voorzien bepaald dat aan [de B.V.] wettelijke rente toekomt vanaf 1 juli van het betreffende premiejaar. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de periode van eind 2006 tot eind 2008 geen sprake is geweest van een gangbare praktijk binnen het Uwv met betrekking tot het toekennen van wettelijke rente over te restitueren bedragen als door de rechtbank aangenomen. Uitsluitend binnen één sectie van de werkgeversafdeling van het Uwv, waar toentertijd vier medewerkers werkzaam waren, is gedurende voornoemde periode aan 69 werkgevers een volledige vergoeding van wettelijke rente toegekend. Toen deze onjuiste werkwijze eind 2008 werd vastgesteld, is die direct stopgezet. Het Uwv is van mening dat hij niet verplicht kan worden deze onjuiste handelwijze ook toe te passen op [de B.V.] en de meer dan 350 werkgevers die belang hebben bij de proefprocedures. Daarbij is verwezen naar diverse uitspraken van de Raad over het gelijkheidsbeginsel.
3.2.
Namens [de B.V.] is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte ten opzichte van [de B.V.] het begrip schadebeperkingsplicht en eigen schuld heeft gehanteerd betreffende de beoordeling van de aanspraak op een volledige vergoeding van wettelijke rente. Daarbij is aangevoerd dat de uitspraak van de Raad van 15 december 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AU8983) betrekking heeft op een situatie waarin een betrokkene cruciale gegevens heeft verstrekt die tot een onjuist besluit hebben geleid. Een zodanige situatie is in dit geval niet aan de orde volgens [de B.V.]. Verder is een beroep gedaan op de LISV Mededeling M.99.018, waaruit zou volgen dat wettelijke rente vergoed dient te worden, en op het per 1 juli 2009 ingevoerde artikel 4:102 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), welk artikel door [de B.V.] wordt gezien als een bevestiging van haar standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft geconcludeerd dat het gelijkheidsbeginsel ertoe noopt dat het Uwv in dit geval ten gunste van [de B.V.] tot vergoeding van wettelijke rente vanaf 1 juli van het betreffende premiejaar dient over te gaan.
4.1.2.
Die vraag wordt in ontkennende zin beantwoord. Er is geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv, zoals dat in hoger beroep naar voren is gebracht en hiervoor in 3.1 samengevat is weergegeven. Gelet ook op het feit dat niet is komen vast te staan dat in meer dan een relatief beperkt aantal gevallen wettelijke rente is vergoed vanaf 1 juli van het premiejaar is er geen grond voor het oordeel dat het Uwv gehouden is op grond van het gelijkheidsbeginsel deze onjuiste gedragslijn van genoemde afdeling ten gunste van [de B.V.] te continueren. In dit verband wordt verwezen naar vaste rechtspraak op dit punt (uitspraken van
3 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6562, 5 september 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY7543 en 2 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB1132).
4.2.1.
Voorts is tussen partijen in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [de B.V.] niet heeft voldaan aan de verplichting de schade zoveel mogelijk te beperken, door geen rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluiten tot vaststelling van de gedifferentieerde
WAO-premie en dat het Uwv daarom terecht eerst met ingang van 7 februari 2007 wettelijke rente heeft vergoed.
4.2.2.
Betreffende dit geschilpunt wordt vooropgesteld dat in artikel III, eerste lid, van de Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 2009, 264) is bepaald dat op een verplichting tot betaling van een geldsom aan of door een bestuursorgaan die is vastgesteld of ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing is. Het Uwv heeft erkend dat de oorspronkelijke besluiten tot premievaststelling over de periode 2000 tot en met 2005 deels onjuist waren. Voorts heeft het Uwv bij besluiten van 20 maart 2009 vastgesteld dat een verplichting tot betaling van een geldsom aan [de B.V.] bestaat. Nu zowel de nadien onjuist gebleken besluiten zijn genomen voor
1 juli 2009 en voor die datum ook de vaststelling van de betalingsverplichting van het Uwv is vastgesteld, moet geconcludeerd worden dat de Vierde Tranche van de Awb in dit geval niet van toepassing is en dat de aanspraak op wettelijke rente moet worden beoordeeld op grond van het voor 1 juli 2009 geldende recht.
4.2.3.
Bij de toetsing van zelfstandige schadebesluiten als het onderhavige wordt aansluiting gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Tussen partijen is niet in geschil dat [de B.V.] als gevolg van de onjuist gebleken premiebesluiten van het Uwv schade heeft geleden. Dit betekent dat op het Uwv in beginsel de verplichting rust om de schade die het gevolg is van de onjuiste besluiten te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het BW. Volgens artikel 6:119 van het BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Deze fixatie van de omvang van de schade doet er niet aan af dat op grond van artikel 6:101 van het BW tevens een beoordeling moet plaatsvinden van de vraag of de hoogte van de schade mede aan [de B.V.] dient te worden toegerekend en of de billijkheid, gelet op de omstandigheden van het geval, eist dat de vergoedingsplicht van het Uwv geheel of gedeeltelijk dient te vervallen.
4.2.4.
Vaststaat dat het Uwv voor de betreffende premiejaren steeds besluiten heeft genomen over de gedifferentieerde WAO-premie, dat [de B.V.] geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen die besluiten en dat [de B.V.] de op basis van die besluiten vastgestelde premies heeft voldaan aan het Uwv. Eerst in 2005 heeft de gemachtigde van [de B.V.] aan het Uwv verzocht om nadere gegevens, opdat de juistheid van de vastgestelde gedifferentieerde WAO-premie gecontroleerd kon worden. Na ontvangst van de gevraagde stukken heeft [de B.V.] in 2005 en 2006 enige gegevens aangedragen die aanleiding gaven tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde gedifferentieerde
WAO-premie en eerst in de loop van 2007 heeft [de B.V.] alle relevante informatie voor de correctieverzoeken verstrekt. Gelet op deze omstandigheden moet geconcludeerd worden dat de hoogte van de schade in ieder geval mede aan [de B.V.] moet worden toegerekend. Aan [de B.V.] kan verweten worden dat geen gebruik is gemaakt van het tegen de premiebesluiten openstaande rechtsmiddel van bezwaar, dat speciaal is gegeven om onjuiste besluiten te redresseren. Een tijdige gebruikmaking van dit rechtsmiddel had van [de B.V.] verwacht mogen worden. Voor toekenning van wettelijke rente per 1 juli van de betreffende premiejaren wordt dan ook geen aanleiding gezien.
4.2.5.
Nu [de B.V.] bij brief van 30 december 2005 al enige gegevens heeft aangedragen die aanleiding gaven tot twijfel omtrent de juistheid van de vastgestelde gedifferentieerde
WAO-premie en vervolgens bij brief van 21 maart 2006 nog meer gegevens heeft aangevoerd met betrekking tot in ieder geval vijf (ex-)werknemers van [de B.V.], kan niet gezegd worden dat de hoogte van de schade vanaf de ontvangst van die gegevens door het Uwv, nog geheel aan [de B.V.] is toe te rekenen. Na ontvangst van die gegevens kon het voor het Uwv duidelijk zijn dat de premiebesluiten in ieder geval mogelijk niet geheel juist waren. Een vergoeding van wettelijke rente per 1 april 2006 wordt, gelet op alle relevante omstandigheden, billijk geacht. Dit betekent dat het Uwv ingaande 1 april 2006 wettelijke rente dient te vergoeden.
4.3.
Hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.2.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd dienen te worden met gegrondverklaring van het beroep. De Raad zal het primaire besluit van 31 oktober 2011 herroepen en bepalen dat het Uwv alsnog wettelijke rente verschuldigd is vanaf 1 april 2006.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van [de B.V.] in beroep en in hoger beroep, bestaande uit de kosten voor rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en op € 1.470,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 februari 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 3 oktober 2011 in zoverre dat de ingangsdatum van de aan [de B.V.]
toegekende wettelijke rente nader wordt vastgesteld op 1 april 2006;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [de B.V.] tot een bedrag van € 2.450,-;
- bepaalt dat het Uwv aan [de B.V.] het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 768,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M. Crum

JL