In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellante was per 1 december 2009 in vaste dienst bij [naam organisatie 1] en werd op 31 mei 2010 eervol ontslagen. Na het ontslag heeft zij verzocht om uitbetaling van ADV-uren, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat zij haar beroep niet van gronden had voorzien. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de noodzaak om gronden in te dienen, maar de Raad oordeelt dat zij voldoende gelegenheid heeft gehad om dit te doen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond.
Daarnaast heeft het dagelijks bestuur ter zitting verklaard bereid te zijn om de ontslagvergoeding opnieuw uit te betalen, wat appellante heeft geaccepteerd. De Raad oordeelt dat er geen gronden zijn voor een proceskostenveroordeling, omdat het tegemoetkomen door het bestuursorgaan in beginsel geen bijzondere omstandigheid oplevert. De Raad veroordeelt het dagelijks bestuur tot vergoeding van de reiskosten van appellante, maar niet voor de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.